ECLI:NL:RBDHA:2025:10818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/1642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoeken tegen scoutingverenigingen over illegaal vuur stoken

In deze zaak hebben eisers, bewoners nabij een scoutingterrein, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoeken door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eisers stelden dat de scoutingverenigingen illegaal vuur stoken, wat leidt tot geurhinder en gezondheidsrisico's. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de handhavingsverzoeken van eisers en de besluiten van verweerder. De rechtbank concludeert dat de haardblokken die door de scoutingverenigingen worden gebruikt, niet als afvalstoffen kunnen worden aangemerkt, en dat er geen sprake is van onaanvaardbare geurhinder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handhavingsverzoeken van eisers zijn afgewezen op basis van de geldende wetgeving, waaronder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen overtredingen zijn begaan en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigden: mr. R.M. de Vletter, H.H. van der Ster en C. Uitbeijerse).
Als derde-partij nemen deel aan het geding:
-
Scoutinggroep Sint Maarten-Hildegard, te Voorburg
(gemachtigden: A. de Jong en G. Steverink)
-
Scouting Orion, te Voorburg
(gemachtigde: B. Schaapherder)
(gezamenlijk te noemen: de scoutingverenigingen).

Inleiding

1. Bij besluit van 29 maart 2023 (het primaire besluit I) heeft verweerder een verzoek van eisers van 26 februari 2023 om handhavend op te treden tegen het volgens eisers illegaal vuur stoken door de scoutingverenigingen in de open lucht op het scoutingterrein [adres 1] te Voorburg afgewezen. De afwijzing ziet op de punten 5 tot en met 8 van het verzoek.
1.1.
Bij besluit van 4 juli 2023 (het primaire besluit II) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers van 26 februari 2023 afgewezen met betrekking tot de punten 1 tot en met 4 en 9.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2023 (het primaire besluit III) heeft verweerder het verzoek van eisers van 13 september 2023 om het stoken van een open vuur door de scoutingverenigingen op 16 september 2023 te verbieden afgewezen.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 januari 2024 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I en III (deels) ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 11 maart 2024 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
1.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I, II en III. Nadien hebben eisers hun beroepsgronden aangevuld en nadere stukken ingediend.
1.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft nadien nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder en de scoutingverenigingen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eisers wonen aan [adres 2] in [plaats] op ongeveer 100 meter afstand van het scoutingterrein aan de [adres 1] waar de twee scoutingverenigingen zijn gevestigd. Eisers ervaren geurhinder van de kampvuren op het scoutingterrein en vrezen voor hun gezondheid vanwege de houtrooklucht. Volgens eisers is het stoken van de vuren door de scoutingverenigingen in strijd met artikel 2.7a en artikel 2.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Eisers hebben verweerder bij brief van 26 februari 2023 verzocht om daartegen handhavend op te treden. Bij brief van 13 september 2023 hebben zij verweerder verzocht om preventief handhavend op te treden door het stoken van een open vuur door de scoutingverenigingen op 16 september 2023 te verbieden.
2.1.
Verweerder heeft de handhavingsverzoeken van eisers bij de primaire besluiten afgewezen en deze besluiten bij de bestreden besluiten in stand gelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.14a van het Activiteitenbesluit. Op 15 april 2023, 25 juni 2023 en 16 september 2023 zijn controles uitgevoerd door toezichthouders van de Omgevingsdienst Haaglanden. In de rapportages wordt geconcludeerd dat er alleen haardblokken en dus geen afvalstoffen zijn verbrand. Ook was geen sprake van onaanvaardbare geurhinder in de zin van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.
2.2.
Eisers kunnen zich niet vinden in dit standpunt van verweerder en hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij voeren daartoe verschillende beroepsgronden tegen aan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de handhavingsverzoeken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De handhavingsverzoeken zijn ingediend vóór 1 januari 2024, zodat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het handhavingsverzoek van 26 februari 2023
Artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit
6. Tussen partijen is in geschil of het hout dat wordt verbrand door de scoutingverenigingen – type B-inrichtingen in de zin van het Activiteitenbesluit – moet worden aangemerkt als afvalstof. Indien het hout als afvalstof moet worden aangemerkt, is het verbranden ervan in strijd met artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit.
6.1.
Eisers betogen dat het door de scoutingverenigingen gestookte hout moet worden aangemerkt als afvalstof. Eisers voeren aan dat er niet alleen haardblokken (schoon hout) worden verbrand en dat er geen sprake is van nuttig gebruik van het hout, omdat de vuren geen energie opwekken. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de ‘Handreiking afvalstof of product – voortgezet gebruik van onbehandeld hout’ van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van november 2022 (de Handreiking) en naar de uitspraak van 17 februari 2023 van de rechtbank Den Haag. [1]
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de scoutingverenigingen geen afvalstoffen worden verbrand. Door de toezichthouders is tijdens de controles namelijk geconstateerd dat er alleen haardblokken zijn verbrand. Deze haardblokken moeten worden aangemerkt als product in de zin van het Landelijk afvalbeheerplan 3 (LAP3), omdat de oorspronkelijke houder ervan, Staatsbosbeheer, de haardblokken als product op de markt heeft gebracht. Uit het LAP3 volgt dat hout uit deze categorie (hout als product) niet als afvalstof wordt aangemerkt. Doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een afvalstof is de vraag of de houder zich ontdoet van een stof of daartoe voornemens is. Er is geen sprake van ‘zich ontdoen’ van een stof indien het gebruik voldoende zeker, rechtmatig en voldoende hoogwaardig is. Deze drie toetsingsgronden zijn opgenomen in hoofdstuk B.6 van het LAP3 en uitgewerkt in de Handreiking. In de onderhavige zaak wordt aan deze drie toetsingsgronden voldaan. Het gebruik van de haardblokken is voldoende zeker, omdat Staatsbosbeheer zich ervan heeft vergewist en contractueel heeft verzekerd dat de haardblokken een verantwoorde benutting opleveren, meer dan 10 cm doorsnede hebben, niet meer dan 5 gewichtsprocent bevatten aan stammen of takken dunner dan 10cm en geen andere materialen bevatten. Het verbranden van de houtblokken levert een verantwoorde benutting op, gelet op het feit dat het om schoon haardhout gaat, de vuren gering van omvang en aantal zijn en worden gestookt conform een stookprotocol, en gelet op de doelstellingen van de scoutingverenigingen (educatie, bereiding van voedsel, warmte en sfeer). Het gebruik van de haardblokken is rechtmatig, omdat de door de scoutingverenigingen gekochte haardblokken het FSC-keurmerk hebben en daarom aan de relevante wetgeving voldoen en het gebruik ervan geen ongunstig effect heeft op het milieu en de menselijke gezondheid. Verder is het gebruik van de haardblokken voldoende hoogwaardig, omdat aan de minimumstandaard in sectorplan 8 en paragraaf B.11.5. (verbranden van afvalstoffen in de open lucht) van het LAP3 wordt voldaan indien de haardblokken als afvalstof zouden worden aangemerkt. De scoutingverenigingen hebben zich niet ontdaan van de haardblokken, omdat ze deze hebben gekocht en gebruikt overeenkomstig de bestemming van dit product, namelijk als brandstof voor kampvuren, aldus verweerder.
6.3.
Artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat het verboden is afvalstoffen te verbranden.
6.4.
Het begrip "afvalstoffen" is gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer (Wm) als alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Met deze definitie is het afvalstoffenbegrip uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen [2] in de Wm opgenomen.
6.5.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat het begrip ‘afvalstoffen’ moet worden uitgelegd met inachtneming van de door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over dit begrip gevormde jurisprudentie. Het is vaste rechtspraak van het Hof dat de vraag of een stof een afvalstof is, moet worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij beantwoording van die vraag zijn vooral het gedrag en de intentie van de houder in relatie tot de betekenis van de woorden "zich ontdoen van" relevant. In dit verband verdient volgens het Hof bijzondere aandacht of de stof in kwestie voor de houder ervan geen nut heeft of meer heeft, zodat deze stof een last is waarvan hij zich wil ontdoen. [3]
6.6.
Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat zij hebben geconstateerd dat de scoutingverenigingen uitsluitend haardblokken afkomstig van een bouwmarkt hebben verbrand. Er zijn, anders dan eisers stellen en anders dan het geval was in de zaak waarop de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2023 betrekking heeft, geen aanwijzingen dat ander hout, zoals snoeiafval, is verbrand. De rechtbank moet dus beoordelen of de door de scoutingverenigingen verbrande haardblokken zijn aan te merken als afvalstoffen.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, op het standpunt mogen stellen dat de haardblokken niet zijn aan te merken als afvalstoffen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de haardblokken als product worden verkocht in bouwmarkten en welbewust met dit doel zijn geproduceerd. Voor de oorspronkelijke houders was het hout dus geen last waarvan zij zich hebben willen ontdoen, maar had het nog een nut. Zij konden het hout immers onder economisch gunstige omstandigheden verhandelen. [4]
6.8.
Voor zover eisers wijzen op de Handreiking overweegt de rechtbank dat verweerder deze Handreiking niet heeft betrokken in de beoordelingen die aan de bestreden besluiten ten grondslag liggen. Verweerder was daartoe ook niet gehouden, nu de Handreiking – zoals daarin ook nadrukkelijk is vermeld – geen juridisch bindende werking heeft. De daarin genoemde toetsingsgronden voor de beoordeling van de product- dan wel afvalstatus van een bepaald materiaal zijn bovendien slechts indicatief. Ze dienen
niet als doorslaggevende voorwaarden, maar als richtsnoer voor de beoordeling of sprake is van een materiaal waaraan al dan niet de afvalstatus is verbonden. De beoordeling moet immers steeds per geval plaatsvinden aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het individuele geval, conform de hiervoor weergegeven rechtspraak van het Hof. [5]
6.9.
Verweerder heeft zijn standpunt dat de haardblokken voldoen aan de indicatieve toetsingsgronden van de Handreiking bovendien uitgebreid gemotiveerd in de beslissing op bezwaar over de door eisers gevraagde maatwerkvoorschriften van 23 december 2024. Dit besluit, met de daarin opgenomen motivering, heeft verweerder in de onderhavige procedure overgelegd.
6.9.1.
Uit deze motivering blijkt dat het gebruik van de haardblokken zeker is, omdat er – kort gezegd – een solide markt voor is. Uit het jaarverslag van Staatsbosbeheer, de oorspronkelijke houder van de haardblokken, blijkt dat alle contracten met afnemers van biomassa een langlopend karakter hebben. Anders dan het besluit dat voorlag in de uitspraak van deze rechtbank van 17 februari 2023, heeft verweerder nu wel nader onderzocht en gemotiveerd waarom de kampvuren een verantwoorde benutting zijn van de haardblokken. De scoutingverenigingen hebben aangegeven dat de kampvuren passen in de scoutingtradities, een educatief doel hebben (het veilig leren omgaan met vuur), gebruikt worden voor het bereiden van voedsel en voorzien in warmte en sfeer. De scoutingverenigingen hebben aangegeven dat zij jaarlijks 6 respectievelijk 18 keer een vuur maken van verschillende grootte, alle passend op de aanwezige vuurplaatsen op de scoutingterreinen. De scoutingverenigingen maken gebruik van een stookprotocol, waarbij rekening wordt gehouden met onder meer de weersomstandigheden, en het stoken gebeurt onder deskundige leiding.
6.9.2.
Het gebruik is ook rechtmatig, omdat de haardblokken het FSC-keurmerk hebben, voldoen aan alle van toepassing zijnde wetgeving en commerciële productnormen en bij normaal stookgedrag bij de juiste meteorologische omstandigheden niet hoeven te leiden tot rook- of geurhinder.
6.9.3.
Het gebruik van de haardblokken als brandstof voor kampvuren is ook voldoende hoogwaardig. In de Handreiking wordt weliswaar opgemerkt dat de verbranding van onbehandeld hout in de open lucht wordt beschouwd als een onwenselijke wijze van verwerken, maar uit sectorplan 8 van het LAP3 kan worden afgeleid dat het verbranden van haardblokken ten behoeve van een kampvuur voor een scoutingvereniging voldoet aan de minimumstandaard die voor de verwerking van toepassing zou zijn indien het hout wél als afvalstof zou zijn aan te merken. Daar is immers vermeld dat het incidenteel verbranden van groenafval in de open lucht is toegestaan voor zover dit past binnen het beschreven beleid in hoofdstuk A.8 en paragraaf B.11.5 van het LAP3. Daarin is vermeld dat er gevallen denkbaar zijn waarin verbranding van afvalstoffen (met name houtachtige stromen), om andere redenen dan doelmatige verwerking van afvalstoffen en luchtkwaliteit, bij uitzondering toch aanvaardbaar is. Gedacht kan worden aan evenementen als paasvuren, vreugdevuren en kerstboomverbranding. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gebruik van de haardblokken door de scoutingverenigingen voldoet aan deze minimumstandaard (die als gezegd alleen zou gelden als de haardblokken wél een afvalstof zouden zijn). De scoutingverenigingen maken voor hun kampvuren immers uitsluitend gebruik van speciaal voor dit doel geproduceerd, schoon en droog haardhout. De omvang van de kampvuren is ook veel kleiner dan die van paasvuren en vreugdevuren. De verbranding van de haardblokken is dus niet minder hoogwaardig dan de (afval)verbranding die plaatsvindt tijdens paasvuren en vreugdevuren die op grond van het LAP3 incidenteel kunnen worden toegestaan.
6.10.
Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat de gebruikte haardblokken niet als afvalstof moeten worden aangemerkt. Van een overtreding van het verbod van artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is daarom geen sprake.
6.11.
De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit
7. Eisers stellen dat verweerder moet handhaven omdat de scoutingverenigingen in strijd met artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit geurhinder niet voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. De houtrooklucht afkomstig van de vuren zorgt voor stankoverlast en is schadelijk voor de gezondheid van eisers. De toezichthouders hebben op 25 juni 2023 een houtrooklucht in de straat van eisers waargenomen, maar hebben geen waarnemingen verricht in de tuin van eisers en bij hun voorgevel. Eén van de toezichthouders die op 25 juni 2023 door eisers thuis werd ontvangen had een rookwalm om zich heen en was daarom niet in staat om de geur in de omgeving waar te nemen.
7.1.
Volgens verweerder volgt uit de rapportages van de toezichthouders dat geen sprake is geweest van onaanvaardbare geurhinder.
7.2.
Artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat, indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten wordt voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
7.3.
De rechtbank overweegt dat de toezichthouders drie keer een controle hebben uitgevoerd, op 15 april 2023, 25 juni 2023 en 16 september 2023. De vaststelling van de toezichthouders dat zij op 15 april 2023 en 16 september 2023 tijdens het stoken van de vuren geen rook of geur afkomstig van die vuren hebben waargenomen ter hoogte van de woning van eisers, is niet door eisers betwist. Zij betwisten wel de conclusie in de rapportage van de controle op 25 juni 2023 dat geen sprake was van onaanvaardbare geurhinder.
7.4
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, dan zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zulke twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [6]
7.5.
In de op ambtsbelofte opgemaakte rapportage van de controle op 25 juni 2023 staat dat de toezichthouders in de woning van eisers zijn geweest en dat zij in of op de gevel van de woning geen rooklucht hebben waargenomen. Toen zij de woning verlieten hebben zij op straat, in [straatnaam] ter hoogte van de woning van eisers, op drie momenten in vlagen van ongeveer 2 à 3 seconden een geringe rooklucht waargenomen. Er was volgens de toezichthouders geen sprake van onaanvaardbare geurhinder.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van de rapportage van de toezichthouders. Voor zover eisers stellen dat een van de toezichthouders vanwege een rookwalm om hem heen niet in staat was om geurhinder waar te nemen, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de toezichthouders deskundig zijn op het gebied van geurhinder, dat zij dagelijks geurhinderonderzoek uitvoeren en daartoe een vaste werkwijze hanteren. Controles voeren zij vrijwel altijd met twee toezichthouders uit, zo ook nu. Beide toezichthouders hebben verklaard geen onaanvaardbare geurhinder te hebben waargenomen. Niet in de woning, niet op de gevel en niet in de straat van eisers.
7.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit.
7.8.
De beroepsgrond slaagt niet.
Stookprotocollen
8. Eisers betogen dat de scoutingverenigingen zich niet aan hun stookprotocollen houden. Eisers wijzen erop dat op 20 januari 2024 een vuur is gestookt om 11:00 uur.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de stookprotocollen geen onderdeel uitmaken van de toetsingskaders van de artikelen 2.7a, eerste lid, en artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit of enig ander wettelijk voorschrift. Van een overtreding waartegen verweerder handhavend kan optreden is daarom geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Maatwerkvoorschriften
9. Eisers stellen dat verweerder maatwerkvoorschriften moet vaststellen.
9.1.
De rechtbank overweegt dat dit geen beroepsgrond is die betrekking heeft op de onderhavige bestreden besluiten, die zien op de afwijzing van handhavingsverzoeken. Deze beroepsgrond kan dus niet slagen.
Ontheffingsbesluiten
10. Eisers stellen dat het stoken van vuur na 2015 illegaal is, omdat na de ontheffingsbesluiten van 6 juni 2014 geen ontheffingen meer zijn verleend.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de ontheffingen waren verleend op grond van artikel 10.2, eerste lid, van de Wm en artikel 5:34, eerste en derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg (Apv). Deze artikelen zien op het (onder meer) verbranden van huishoudelijke afvalstoffen respectievelijk het in de open lucht verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting. De rechtbank heeft al overwogen dat de haardblokken die de scoutingverenigingen verbranden geen afvalstoffen zijn. Reeds om die reden is het zonder ontheffing verbranden van de haardblokken niet in strijd met deze artikelen. Van een overtreding waartegen verweerder handhavend kon optreden is dus geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De brieven van 4 juli 2018
11. Eisers stellen dat het stoken van de vuren in strijd is met de in de brieven van 4 juli 2018 van de gemeente Leidschendam-Voorburg aan de scoutingverenigingen neergelegde voorwaarde dat er niet gestookt mag worden indien de wind richting Park de Elsberg waait.
11.1.
Verweerder stelt dat aan de brieven van 4 juli 2018 geen gewicht kan worden toegekend, omdat zij zijn gebaseerd op de ontheffingen van 6 juni 2014, die op een onjuiste rechtsgrondslag berusten. Het niet navolgen van een in de brieven neergelegde voorwaarde levert daarom geen overtreding op.
11.2.
De rechtbank overweegt dat de brieven van 4 juli 2018 zien op de naleving van voorwaarden in de ontheffingsbesluiten van 6 juni 2014, die golden in 2014 en 2015. De brieven geven geen zelfstandige grondslag op grond waarvan verweerder handhavend kan optreden. De ontheffingsbesluiten vinden bovendien als reeds overwogen hun grondslag in wettelijke voorschriften die zien op de verbranding van afvalstoffen, waarvan in dit geval geen sprake is. De voorwaarde waarnaar in de brieven van 4 juli 2018 verwezen wordt, is dus ook niet handhaafbaar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bruikleenovereenkomst
12. Eisers betogen dat het stoken van vuur in strijd is met de bruikleenovereenkomst tussen de gemeente en de scoutingverenigingen. De op grond van de bruikleenovereenkomst vereiste toestemming van de brandweer ontbreekt.
12.1.
De rechtbank overweegt dat eisers geen partij zijn bij de bruikleenovereenkomst. Daarnaast is de bruikleenovereenkomst geen onderdeel van het toetsingskader van enig wettelijk voorschrift op grond waarvan verweerder handhavend kan optreden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Beleidsregel handhavingsstrategie van GS
13. Eisers stellen dat verweerder in strijd handelt met de Beleidsregel handhavingsstrategie omgevingsrecht Zuid-Holland, omdat verweerder niet zorgt voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
13.1.
De rechtbank overweegt dat het om een beleidsregel gaat van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Verweerder is daar niet aan gebonden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Vuurplaatsen
14. Eisers betogen dat ten onrechte een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu ontbreekt voor de aanleg van de vuurplaatsen. De aanleg van de vuurplaatsen is in strijd met artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit 2012. De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft geadviseerd dat de vuurplaatsen zich op 5 tot 10 meter van de omringende bosschages moeten bevinden en hier hebben de scoutingverenigingen zich niet aan gehouden.
14.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, dit bezwaar gegrond heeft verklaard, omdat wordt afgeweken van het advies van de VRH. Verweerder heeft dit opgelost door met de gemeentelijke groenafdeling af te spreken dat de afstand van vijf meter tussen de vuurplaatsen en de bosschages wordt geborgd in het gemeentelijk groenbeheerplan. Door te snoeien wordt aan de brandveiligheidsvoorschriften voldaan. Op 17 juni 2024 is door een toezichthouder vastgesteld dat dit haalbaar is. Van een overtreding waartegen verweerder handhavend kan optreden is om die reden geen sprake. De beroepsgrond slaagt daarom niet
Urgenda-arrest
15. Eisers stellen dat verweerder in strijd handelt met het Urgenda-arrest, omdat de open vuren klimaatschade veroorzaken.
15.1.
De rechtbank overweegt dat eisers hun stelling niet hebben onderbouwd, zodat de beroepsgrond niet slaagt.
Overige beroepsgronden
16. De rechtbank overweegt dat het Schone Lucht Akkoord, de VN-resolutie 48/13, het door eisers genoemde advies en rapport van de GGD, de factsheet van het RIVM, de brief van de wethouder van 13 oktober 2023, de website van de gemeente en gemeenteberichten en factsheets geen onderdeel vormen van het toetsingskader van enig wettelijk voorschrift op grond waarvan verweerder handhavend kan optreden tegen de vuren van de scoutingverenigingen. Om die reden kunnen deze beroepsgronden niet slagen.
Het handhavingsverzoek van 13 september 2023
17. Op 13 september 2023 hebben eisers verweerder verzocht om preventief handhavend op te treden door het stoken van een open vuur door de scoutingverenigingen op 16 september 2023 te verbieden. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte heeft besloten om niet preventief handhavend op te treden.
17.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 5:7 van de Awb een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Uit deze bepaling volgt volgens vaste rechtspraak dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Een preventieve last onder dwangsom kan daarom alleen worden opgelegd als het een nieuwe, nog niet gepleegde overtreding betreft. [7] Het gaat hier om een ingrijpende bevoegdheid, die blijkens de wetsgeschiedenis slechts in bijzondere gevallen kan worden gebruikt. [8]
17.2.
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat het verbranden van de haardblokken niet in strijd is met artikel 2.7a, eerste lid, en artikel 2.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, kon preventief handhavend optreden op grond van artikel 5:7 van de Awb niet aan de orde zijn. Er dreigde immers niet een gevaar voor een overtreding met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2243.
2.Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3328, r.o. 14.1 en de daarin genoemde jurisprudentie van het Hof.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4130, r.o. 5.6.
5.LAP3, paragraaf B.6.3.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2917.
8.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p. 89.