ECLI:NL:RBDHA:2025:10879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
22 juni 2025
Zaaknummer
SGR 23/2180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een beslissing op een Woo-verzoek met betrekking tot misbruik van recht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Nationale Ombudsman (No) op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had verzocht om verschillende documenten naar aanleiding van een column van de No in de Telegraaf. De No had eerder besloten dat een deel van de documenten niet bestond en had enkele documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is wegens misbruik van recht, zoals bedoeld in artikel 3:13 BW. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter, die had geoordeeld dat eiser meerdere Woo-verzoeken had ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. De rechtbank concludeert dat het onderhavige Woo-verzoek ook niet is ingediend met het oog op het verkrijgen van publieke informatie, maar om de No te frustreren. Hierdoor is het instellen van beroep niet gerechtvaardigd. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De Nationale ombudsman (de No), verweerder

(gemachtigde: mr. L.L. Scheppink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
De No heeft met het besluit van 6 december 2022 op het Woo-verzoek beslist. Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft digitaal aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van de No was fysiek aanwezig.
1.3.
Tijdens de zitting heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie ingetrokken. De rechtbank ziet geen reden om dit ambtshalve alsnog te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 7 november 2022 heeft eiser verzocht om verschillende documenten naar aanleiding van een column van verweerder in de Telegraaf van 29 oktober 2022. Daarbij heeft eiser verzocht om de brief die de No in de zaak waar de column op ziet aan de Huurcommissie heeft gestuurd, documenten waaruit al dan niet blijkt of de behandelaar van de klacht een beroep heeft gedaan op het geheugen van de No, alle documenten waaruit blijkt of de No heeft gecontroleerd of de toezeggingen die de Huurcommissie in deze heeft gedaan zijn nagekomen, alle documenten die duidelijk maken hoe de column en bijbehorende tekst op de website van de No tot stand zijn gekomen, die duidelijk maken waarom de No de brief aan de Huurcommissie niet op zijn website heeft gepubliceerd en waarom eisers’ vragen hierover via Twitter onbeantwoord zijn gebleven.
2.1.
Volgens verweerder bestaat een deel van de documenten waar eiser om verzoekt niet, en kunnen deze daarom ook niet openbaar worden gemaakt. Wel heeft hij enkele documenten openbaar gemaakt die gaan over de totstandkoming van de column, met uitzondering van de daarin vermelde persoonsgegevens. [1] Wat vindt eiser in beroep?
3. Tussen de documenten die aan eiser zijn verstrekt, zit een brief die de No aan de Huurcommissie heeft gezonden. De No heeft niet uitgelegd hoe deze brief zich verhoudt tot zijn stelling dat die brief niet zou bestaan. Daarnaast moeten er documenten zijn waaruit blijkt dat de No in de Groninger huurzaak heeft gecontroleerd tot op welke hoogte de Huurcommissie de door haar gedane toezeggingen is nagekomen. Ook moeten er documenten zijn met betrekking tot het niet beantwoorden van zijn vragen via Twitter.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank dient ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als er sprake is van misbruik van recht.
4.1.
Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. [2] Van een dergelijk misbruik van recht kan sprake zijn als een bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. [3] Of er al dan niet sprake is van misbruik van recht, moet per zaak moeten worden beoordeeld. [4] Wel kunnen eerdere procedures en de handelwijze van een partij worden betrokken bij het oordeel of in een specifieke zaak misbruik van recht is gemaakt. [5]
4.2
Eerder heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de No zeventien Woo-verzoeken die eiser heeft ingediend in de periode 17 november 2022 tot 14 april 2023, met toepassing van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling heeft kunnen stellen wegens misbruik van de Woo. [6] Hierbij is overwogen dat eiser met deze Woo-verzoeken kennelijk niet het doel had om publieke informatie te verkrijgen, maar om afhandeling van de door hem ingediende Woo-verzoeken te bemoeilijken en zo een onevenredig beslag te leggen op de organisatie van de ombudsman. [7] Volgens de No zou eiser, ook al vóór de inwerkingtreding van de Woo, onder meer dreigen met het doen van aangiftes en het online publiceren van persoonsgegevens van medewerkers van de No, en zich laatdunkend uitlaten over medewerkers van de No. Hij zou daarnaast Woo-verzoeken indienen om druk uit te oefenen, en bij het indienen daarvan relevante informatie achterhouden. De hoogste bestuursrechter acht aannemelijk dat eiser dit gedrag heeft vertoond en dat hij medewerkers van de No op onheuse wijze heeft bejegend en heeft geconcludeerd dat eiser zich schuldig maakte aan misbruik van recht. Tevens heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat dit misbruik een structureel karakter heeft. [8]
4.3
De rechtbank overweegt dat voornoemd oordeel betrekking heeft op een aantal aanvragen dat is ingediend na de onderhavige aanvraag en besluitvorming in deze zaak. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag niet buiten behandeling gesteld, maar inhoudelijk beoordeeld. Dat betekent evenwel niet dat de wijze waarop die latere zaken zijn afgedaan door de hoogste bestuursrechter niet van belang zijn. De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of de onderhavige aanvraag in feite behoort tot het cluster van aanvragen dat blijkens de uitspraak van de hoogste bestuursrechter is ingediend met een ander doel dan waarvoor de Woo is bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
4.4
Eiser heeft sinds de inwerkingtreding van de Woo tientallen Woo-verzoeken ingediend bij de No, zowel op eigen titel als namens derden. Al deze verzoeken hebben eenzelfde soort tendens, toon en achtergrond, en zijn binnen een relatief korte periode ingediend. Dit geheel aan Woo-verzoeken en de bijbehorende correspondentie tussen partijen, onthult een structureel patroon waaruit volgt dat het eiser in de regel niet te doen is om het verkrijgen van publieke informatie, maar om de No en zijn organisatie te frustreren. Het onderhavige Woo-verzoek is daarin niet anders. Eiser heeft daarnaast verder geen aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat dit verzoek desondanks anders is dan de verzoeken waar de hoogste bestuursrechter uitspraak over heeft gedaan. Dat eiser (ook) in deze zaak veel tijd heeft besteed aan de procedures of dat hij stelt onderzoek te doen naar het functioneren van de No, laat onverlet dat het hem kennelijk niet te doen is om het verkrijgen van publieke informatie.
4.4
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van eiser om beroep in te stellen tegen een (gedeeltelijk) afwijzend Woo besluit dient om zijn rechten op grond van de Woo te borgen in een rechterlijke toetsing. De bevoegdheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter kan dan ook niet los worden gezien van het onderliggende – in rechte te waarborgen – recht: in dit geval de toegang tot publieke informatie op grond van de Woo. [9] Nu – zoals hiervoor is geoordeeld - het onderhavige verzoek van eiser behoort tot het cluster aan Woo-verzoeken waarvan in rechte vaststaat dat deze niet zijn ingediend met het oog op het verkrijgen van publieke informatie, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat het instellen van beroep in het verlengde van een dergelijke aanvraag evenmin dient om zijn rechten op grond van de Woo veilig te stellen met een rechterlijke toets. Naar het oordeel van de rechtbank is er om die reden sprake van misbruik van het recht om in beroep te gaan bij de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 3:13 van het BW.
4.5
Omdat het beroep van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege misbruik van recht, bestaat er in beginsel geen spanning en frustratie die recht geeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [10] Er is in dit geval geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn [11] wordt daarom afgewezen.
4.6
De rechtbank wijst er verder nog uitdrukkelijk op dat een natuurlijk persoon in de kosten van het geding kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [12] De rechtbank sluit niet uit dat zij bij een volgende
niet-ontvankelijkverklaring van een beroep wegens misbruik van recht, eiser zal veroordelen tot vergoeding van de kosten die het bestuursorgaan in die procedure heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.
5.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
2.Volgens artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Idem, tweede lid. Op grond van artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 van het BW ook toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3830.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling, van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2817, en de uitspraak van rechtbank Amsterdam, van 28 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2239.
6.Artikel 4.6 van de Wet open overheid (Woo) luidt: Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling, van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4594.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling, van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4595, r.o. 3.2.
9.Zie ook de uitspraak van de Afdeling, van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4724.
10.Idem.
11.Als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
12.Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.