In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Nationale ombudsman (No) op zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser, een rechtsbijstandverlener uit Frankrijk, had op 15 november 2022 verzocht om documenten waarin zijn naam voorkomt, om inzicht te krijgen in de redenen waarom de No hem als complex klaaggedrag heeft bestempeld. De No had eerder besloten om bepaalde documenten niet openbaar te maken, omdat eiser het verzoek niet namens zijn cliënten had ingediend. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank ingetrokken.
De rechtbank oordeelt dat de No de documenten in de klachtendossiers van enkele van eisers cliënten openbaar moet maken, omdat de uitleg van de No over de wetgeving onjuist was. Echter, de rechtbank constateert ook dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is wegens misbruik van recht, omdat eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter hebben vastgesteld dat eiser meerdere Woo-verzoeken heeft ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. De rechtbank concludeert dat het onderhavige verzoek van eiser ook niet is ingediend met het oog op het verkrijgen van publieke informatie, maar om de No te frustreren. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank wijst erop dat een natuurlijk persoon in de kosten van het geding kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de bevoegdheid om beroep in te stellen te koppelen aan het recht op toegang tot publieke informatie, en dat misbruik van deze bevoegdheid niet wordt getolereerd.