ECLI:NL:RBDHA:2025:11102
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door de minister van Asiel en Migratie
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Eiser, een Turks onderdaan, is het niet eens met de afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld en komt tot de conclusie dat het mvv-vereiste, dat vereist dat men in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf, niet in strijd is met het Turks associatierecht. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft voor de zaak.
De minister heeft de aanvraag van eiser op 27 augustus 2024 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden. In de beoordeling wordt ingegaan op de vraag of de minister het mvv-vereiste kan tegenwerpen aan eiser. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen ongegrond is verklaard.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft en dat de minister niet verplicht is om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier, en is openbaar uitgesproken.