ECLI:NL:RBDHA:2025:11347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20245 en NL25.20248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 26 juni 2025, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 30 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 2 juni 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat voor Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben geen overtuigende informatie overgelegd die aantoont dat dit beginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers in Frankrijk die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen.

Eisers, een gezin met minderjarige kinderen, betogen dat zij bijzonder kwetsbaar zijn en dat de minister aanvullende garanties van Frankrijk had moeten vragen. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk bijzonder kwetsbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen standhoudt. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.20245 en NL25.20248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser,

[eiseres],v-nummer: [nummer 2], eiseres,
samen: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[kind 1],v-nummer: [nummer 3],
[kind 2],v-nummer: [nummer 4],
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 30 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL25.20246 en NL25.20249, op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen dat de minister ten opzichte van Frankrijk niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit kader wijzen eisers op systeemfouten die blijken uit het AIDA rapport van 2023 [2] . Het rapport schetst een beeld van een jarenlange praktijk van te weinig opvangplaatsen, terwijl de Franse overheid geen inspanningen meer verricht om dit opvangprobleem op te lossen. Eisers voeren aan dat dit specifiek een probleem is voor Dublinclaimanten. Eisers betogen dat, met de nieuwe informatie uit het AIDA rapport van 2023, sprake is van aantoonbare systeemfouten, omdat geen verbeteringen zijn geboekt in de feitelijke opvang. Dit klemt volgens eisers te meer omdat zij een gezin zijn met minderjarige kinderen, waardoor zij bijzonder kwetsbaar zijn. Eisers voeren ook aan dat zij in Frankrijk het risico lopen om te worden teruggestuurd naar Syrië, wat leidt tot indirect refoulement. Dit risico leiden eisers af uit de houding van de Franse autoriteiten tijdens hun verblijf in Frankrijk. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2024 [3] is volgens eisers niet op hen van toepassing.
Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij in Frankrijk het slachtoffer is geworden van discriminatie.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat voor Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister stelt terecht dat eisers geen informatie hebben overgelegd waaruit volgt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Allereerst heeft de Afdeling de inhoud van het door eisers genoemde AIDA-rapport al betrokken in haar uitspraak van 30 augustus 2024. [4] In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat uit het AIDA rapport niet blijkt dat sprake is van dusdanige structurele tekortkomingen dat Dublinterugkeerders een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer in Frankrijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit de onverschilligheid van de Franse overheid blijkt. Bij eventuele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en/of de asielprocedure ligt het op de weg van eisers om hierover te klagen bij de (hogere) autoriteiten in Frankrijk. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is of dat de (hogere) autoriteiten in Frankrijk hen niet zullen helpen.
Met betrekking tot de gestelde vrees van eisers voor een gedwongen terugkeer naar Syrië, oordeelt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 volgt dat binnen de kaders van de Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat hiervan moet worden afgeweken, omdat sprake zou zijn van systeemfouten in Frankrijk. Deze systeemfouten zijn namelijk niet door eisers aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van bijzondere kwetsbaarheid?
6. Eisers betogen dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, omdat zij een gezin zijn met minderjarige kinderen. In dit kader wijzen eisers op het Tarakhel-arrest. [5] Om deze reden had de minister, voorafgaand aan een eventuele overdracht aan Frankrijk, een garantie vragen moeten aan de Franse autoriteiten waaruit blijkt dat de opvang in Frankrijk aan de daaraan gestelde eisen voldoet.
Toetsingskader
6.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, als de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [6] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere personen die bijzonder kwetsbaar zijn, als aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdeling van belang kunnen zijn. De bewijslast dat sprake is van deze bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [7]
Oordeel van de rechtbank
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. Eisers hebben weliswaar een gezin met minderjarige kinderen, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit maakt dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Ook hebben eisers niet met documenten of eigen individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt dat zij bijzonder kwetsbaar zijn of behoren tot een potentieel kwetsbare groep. Om die reden stelt de minister niet ten onrechte dat er geen individuele garanties van Frankrijk zijn vereist. Zoals eerder besproken onder 5.1. mag de minister ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De autoriteiten in Frankrijk hebben met het claimakkoord gegarandeerd de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese regelgeving en opvang te bieden aan eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eisers betogen dat de minister de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. De Franse autoriteiten zijn tekort geschoten in het verschaffen van adequate opvang. Eisers betogen dat Dublinclaimanten volledig afhankelijk zijn van overheidssteun. Bij een overdracht aan Frankrijk lopen eisers het risico om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
7.1.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. In het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft de minister de omstandigheden in Frankrijk al betrokken bij de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit hoeft de minister daarom niet nogmaals te beoordelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [8] De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat overdracht van het gezin onevenredig hard zou zijn. Hier zijn eisers niet in geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen standhoudt. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA-rapport "Country Report: France 2022 Update.
3.ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
4.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
5.EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, Tarakhel t. Zwitserland.
6.ABRvS 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806.
7.ABRvS 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223.
8.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.