Uitspraak
Beschikking op het op 23 april 2024 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 3 september 2024, met bijlagen, van de IND;
- de brief van 24 oktober 2024 van verzoeker;
- de brief van 20 november 2024 van de IND.
Verzoek en het standpunt van de IND
- primair: vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker;
- subsidiair: vaststelling wanneer verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verloren;
Feiten
- Verzoeker is op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Suriname geboren uit mevrouw [naam 2] (hierna: de moeder).
- Ten tijde van de geboorte van verzoeker was de moeder ongehuwd.
- Verzoeker heeft de Surinaamse nationaliteit en beschikt over een Surinaams paspoort.
- Op 26 maart 2010 heeft de vader de Nederlandse nationaliteit verkregen.
- Verzoeker is op 8 januari 2013 bij de ambtenaar van de burgerlijke stand in [plaats] , Suriname, erkend door de vader. Verzoeker was toen 9 jaar oud.
- Uit een op 23 augustus 2022 door [bedrijfsnaam] verricht verwantschapsonderzoek volgt dat het praktisch bewezen is (99,99% waarschijnlijkheid) dat de vader de biologische vader van verzoeker is. Deze uitkomst is neergelegd in een DNA rapport gedateerd 24 augustus 2022.
- Op 1 februari 2024 is namens verzoeker een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, met overlegging van voormeld [bedrijfsnaam] DNA rapport.
Beoordeling
“(...) In gevallen van erkenning van kinderen van zeven jaar en ouder is het nietonredelijk van de Nederlandse vader die aan die erkenning een nationaliteitsrechtelijkgevolg wil geven, te vergen dat hij aantoont dat zijn erkenning geen schijnerkenning is. Hijdoet dat door zijn biologische relatie met het kind aan te tonen door het overleggen van eenbetrouwbare DNA-test. Omdat het Nederlanderschap van het kind dat zeven jaar of ouderis, van rechtswege verkregen wordt op het tijdstip van de erkenning, indien de erkenneraantoontde biologische vader te zijn,
zal het bewijs van het verwekkerschap kort na deerkenning geleverd moeten worden teneinde de periode van onzekerheid over deverkrijging van korte duur te laten zijn (..)“ (Kamerstukken II 2005-2006, 30584 (R 1811), nr. 3, p.7).