ECLI:NL:RBDHA:2025:11469
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 31 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 20 juni 2025 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de behandeling van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek rechtmatig was. De beoordeling richtte zich op de vraag of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van dat onderzoek op 23 mei 2025 nog steeds rechtmatig is. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat het Algerijnse consulaat niet reageert. De rechtbank oordeelde echter dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat de enkele stelling van eiser dat het niet goed met hem gaat, onvoldoende is om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.