ECLI:NL:RBDHA:2025:1171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische statushouder met internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiser, een Syrische statushouder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 4 december 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser terecht is. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat terugkeer naar Bulgarije in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat eiser, die in 2020 uit Syrië is gevlucht, in Bulgarije internationale bescherming heeft gekregen en dat hij een zodanige band met Bulgarije heeft dat het redelijk is om daar terug te keren. De rechtbank wijst erop dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen naleeft.

Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheden voor statushouders in Bulgarije slecht zijn en dat hij persoonlijk onder erbarmelijke omstandigheden heeft geleefd. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er voldaan is aan de vereisten uit de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en eiser moet terugkeren naar Bulgarije.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49051

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 december 2024 de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming heeft.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.49052).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
3.1.
Eiser is in 2020 uit Syrië gevlucht en is via Turkije naar Bulgarije gereisd. Eiser heeft verklaard dat hij in Bulgarije een asielaanvraag heeft gedaan zodat hij daar gezinshereniging voor zijn ouders kon vragen. Op 22 september 2022 heeft hij internationale bescherming gekregen. Vervolgens is eiser via Duitsland naar Nederland doorgereisd. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Bulgarije, omdat hij Bulgarije geen mooi land vindt en omdat het altijd zijn doel was om naar Nederland te gaan. Daarnaast wil eiser niet terug omdat zijn vader een been mist en beter af is in Nederland dan in een vluchtelingenkamp in Bulgarije.
3.2.
De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 [1] , in samenhang met artikel 3.106a van het Vb 2000 [2] , omdat hij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft daarom een zodanige band met Bulgarije dat het redelijk is dat hij naar dat land terugkeert. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen naleeft. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat wat betreft Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en ook niet dat hij in een situatie terecht zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Dat betekent dat de bijzonder hoge drempel uit het arrest Ibrahim niet is behaald. [5] Ook heeft eiser onvoldoende inspanningen verricht om zijn rechten in Bulgarije te effectueren, heeft hij geen hulp gezocht bij de autoriteiten daar en heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten. Dit mocht wel van eiser worden verwacht. De minister vindt daarom dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Bulgarije.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit op onjuiste gronden tot stand is gekomen en is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel omdat de minister onvoldoende deugdelijk en kenbaar heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser wordt voldaan aan artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, van het Vb 2000. De minister heeft in het bestreden besluit namelijk alleen verwezen naar het feit dat eiser in Bulgarije een vluchtelingenstatus heeft. Eiser betoogt dat de minister hiernaast ook het beroep op artikel 3.106a, tweede en derde, lid van het Vb 2000 niet deugdelijk heeft gemotiveerd, omdat onduidelijk is welke omstandigheden de minister heeft meegewogen bij zijn conclusie dat er een zodanige band met Bulgarije is dat van eiser mag worden verwacht dat hij daarheen terugkeert.
4.1.
Eiser voert hiertoe aan dat de minister aan het feit dat eiser een beschermingstitel heeft in Bulgarije, niet in redelijkheid de consequentie kan verbinden dat Bulgarije een veilig land voor hem is. Eiser stelt dat de daadwerkelijke opvang- en veiligheidssituatie voor vluchtelingen in Bulgarije al jarenlang erbarmelijk is. Eiser beroept zich op het AIDA rapport update 2022 [6] en op een mailwisseling met de organisatie Center for Legal Aid-Voice in Bulgaria van 21 maart 2023. Hieruit blijkt onder andere dat statushouders in Bulgarije op het gebied van huisvesting in een soort ‘catch-22’ situatie komen, doordat zij geen huurcontract kunnen afsluiten zonder geldige identiteitsdocumenten en deze identiteitsdocumenten niet worden afgegeven zonder woonplaats. Ook blijkt hieruit dat er in Bulgarije een ‘zero-integration’ beleid wordt gevoerd en dat de Bulgaarse wet een extra intrekkingsclausule kent, waardoor de internationale bescherming kan worden ingetrokken indien statushouders hun verlopen of verloren Bulgaarse identiteitsdocumenten niet binnen 30 dagen vernieuwen of vervangen. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister heeft miskend dat eiser de in de overgelegde informatie omschreven slechte omstandigheden ook persoonlijk heeft ervaren. Eiser verbleef ondanks zijn vluchtelingenstatus nog altijd onder slechte omstandigheden in een vluchtelingenkamp en zijn positie verschilde niets van die van asielzoekers zonder status. Ook heeft eiser geen integratieovereenkomst ondertekend of een integratieprogramma aangeboden gekregen. Eiser wijst ter onderbouwing verder op verschillende uitspraken van buitenlandse rechters en stukken van internationale organisaties en op een openbare verklaring van verschillende organisaties waarin is gesteld dat een Afghaanse statushouder in Bulgarije het slachtoffer is geworden van gedwongen uitzetting.
Wat is het toetsingskader?
5. Eiser heeft niet betwist dat hij in Bulgarije internationale bescherming heeft gekregen, en dat deze geldig is tot 2026. In geschil is of terugkeer naar Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest en of er sprake is van een zodanige band met Bulgarije dat het redelijk is voor eiser om daar naar terug te keren.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake is van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. [7]
5.2.
Verder mag de minister in beginsel ervan uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar de betrokkene internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt is het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om dat vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen, feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. Als eiser dat heeft gedaan, dan moet de minister motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt uit het arrest Ibrahim. [8]
5.3.
Volgens de Afdeling volgt uit het arrest Ibrahim dat enkel sprake is van schending van artikel 4 van het Handvest als sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Deze drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. [9]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerde onvoldoende is voor het oordeel dat terugkeer naar Bulgarije in strijd is met het EVRM of het Handvest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoger drempel van zwaarwegendheid bereiken. Ook heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die maken dat het voor eiser niet redelijk zou zijn om naar Bulgarije terug te keren. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Uit de Afdelingsuitspraak van 1 november 2023 volgt dat de minister ten aanzien van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de algemene situatie voor statushouders in Bulgarije niet zo slecht is dat zij een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [10] De Afdeling heeft dit hierna meermaals herhaald. [11] Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij na terugkeer in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. Het door eiser genoemde AIDA rapport is door de Afdeling betrokken bij haar uitspraak van 1 november 2023. De Afdeling heeft in haar uitspraak overwogen dat uit opeenvolgende AIDA rapporten weliswaar blijkt dat de omstandigheden voor statushouders in Bulgarije zorgelijk zijn; zo blijkt dat de autoriteiten geen hulp bij integratie bieden en dat statushouders in een ‘catch-22’ situatie terecht kunnen komen bij het zoeken naar huisvesting. Maar zij heeft ook overwogen dat uit de rapporten ook blijkt dat er NGO’s zijn die hulp bieden met integratie en dat er bij de Bulgaarse autoriteiten geklaagd kan worden indien men in een ‘catch-22’ situatie terechtkomt. Daarom is niet gebleken dat statushouders het reële risico lopen op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, waartegenover de Bulgaarse autoriteiten onverschillig zouden staan. Eiser heeft in beroep geen stukken overgelegd die een wezenlijk ander beeld laten zien dan de informatie die de Afdeling bij deze uitspraken heeft betrokken en deze stukken leiden daarom niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de rechtszaken en de openbare verklaring waar eiser naar heeft verwezen, reeds omdat deze van voor de uitspraak van de Afdeling zijn. Bovendien betreft het in die rechtszaken een specifieke beoordeling van een individueel geval.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er evenmin in geslaagd om met zijn persoonlijke relaas aannemelijk te maken dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser, doordat hij internationale bescherming heeft in Bulgarije, dezelfde rechten en plichten heeft als Bulgaarse burgers. Het is aan eiser om deze rechten te effectueren. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dat onvoldoende heeft gedaan. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij zich tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten zou wenden als hij problemen ondervond bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. Dit geldt ook indien eiser bij terugkeer in Bulgarije met een intrekkingsprocedure wordt geconfronteerd. Nu uit zijn verklaringen blijkt dat hij dat eiser in Bulgarije geen hulp heeft gezocht, kan niet worden geconcludeerd dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet hebben willen of kunnen helpen. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot huisvesting, werk en andere basale voorzieningen en dat hij terecht komt in een toestand van materiële deprivatie.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister, gelet op de internationale bescherming die eiser in Bulgarije geniet, zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser een zodanige band heeft met Bulgarije dat het redelijk is voor eiser om daar naar terug te keren. Dit volgt uit de hiervoor, onder 5.1, bedoelde vaste jurisprudentie van de Afdeling. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende deugdelijk en kenbaar gemotiveerd dat er in het geval van eiser is voldaan aan de vereisten uit artikel 3.106a van het Vb 2000. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. De minister heeft zijn asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat eiser moet terugkeren naar Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
6.Asylum Information Database (AIDA). Het AIDA Report on Bulgaria – 2022 Update, maart 2023.
7.Zie de bijvoorbeeld de uitspraken van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442, 15 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4685 en 1 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:326.
8.Zie voetnoot 2. ECLI:EU:C:2019:219, punten 83-85 en 88-89.
9.Vgl. de Afdelingsuitspraak van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6.3.
10.Uitspraak van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967.
11.Zie de uitspraken van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4592 en 15 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:650.