ECLI:NL:RBDHA:2025:11886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25.1006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse nationaliteit met christelijke tatoeages en risico op vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025, betreft het de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser van Iraakse nationaliteit, die stelt dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn christelijke tatoeages risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn verzoeken zijn steeds afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister de geloofwaardigheid van eisers bekering en de bijbehorende risico's bij terugkeer niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank concludeert dat de christelijk geïnspireerde tatoeages van eiser, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende zijn om te concluderen dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag gehandhaafd blijft. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25-1006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum 2],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 januari 2019 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 29 juli 2019 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
2.1.
Op 24 oktober 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2] Op 21 november 2019 heeft de Afdeling [3] het door eiser daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, het besluit van 29 juli 2019 vernietigd en de minister opgedragen opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen [4] .
2.2.
Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Op
28 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [5] Op 16 november 2021 heeft de Afdeling het door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, het besluit van
2 juli 2020 vernietigd en de minister nogmaals opgedragen opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen. [6]
2.3.
Op 2 juni 2023 heeft de minister een voornemen uitgebracht. Dat voornemen is ingetrokken, waarna eiser opnieuw is gehoord. Dit gehoor heeft plaatsgevonden op
26 september 2023. De minister heeft op 9 augustus 2024 een nieuw voornemen uitgebracht.
2.4.
Bij besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen als ongegrond.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft eerder op 27 december 2015 een asielverzoek ingediend. In die procedure heeft hij naar voren gebracht dat hij is opgegroeid bij buren van zijn grootmoeder. Deze familie runde een bordeel in hun woning, waardoor eiser in dat milieu is beland. Volgens eiser is hij in de periode van juni 2014 tot april 2015 herhaaldelijk – naar eigen zeggen ongeveer tien keer – benaderd door de Badr-militie met het verzoek zich aan te sluiten en deel te nemen aan de jihad. Hij heeft dit telkens geweigerd. Bij de laatste benadering in april 2015 zouden leden van de militie hem hebben gewaarschuwd, nadat zij ontdekten welke werkzaamheden eiser verrichtte. In de weken voorafgaand aan 5 december 2015 zou eiser zijn gevolgd, waarna op die datum een inval heeft plaatsgevonden in de woning van eiser en zijn pleegfamilie. Daarbij zijn volgens eiser alle aanwezigen om het leven gebracht. Hijzelf was op dat moment niet thuis, omdat hij alcohol zou zijn gaan halen. Aansluitend is eiser gevlucht. De eerste asielaanvraag is afgewezen, omdat de minister geen geloof hechtte aan het gestelde handelen van de sjiitische milities. Deze afwijzing is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2016. [7]
4. Op 8 januari 2019 heeft eiser de onderhavige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn herhaalde asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser verklaart dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij vanwege zijn bekering problemen heeft ondervonden met zijn stamgenoten. Ook heeft eiser nogmaals verklaard over zijn problemen met sjiitische milities. Eiser heeft verklaard dat hij al in Irak christelijke overtuigingen ontwikkelde, mede naar aanleiding van dromen die hij met christelijke buren besprak. Ook heeft eiser verklaard dat hij in Irak gevaar loopt, omdat hij christelijke tatoeages heeft van een ketting met kruis op zijn nek en borst en ook een kruis op zijn rechterbovenarm. Eiser is dus meteen herkenbaar als christen. Eiser is bovendien tatoeëerder en tatoeages zijn in het geheel niet toegestaan volgens de islam. Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn asielmotieven hij onder meer drie overlijdensaktes, een doopakte van de Kores-kerk en diverse WhatsApp-berichten overgelegd.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • de geloofsgroei van eiser;
  • verwestering.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister acht echter de gestelde geloofsgroei en verwestering van eiser niet geloofwaardig. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat al eerder in de onderhavige procedure de bekering van eiser ongeloofwaardig is geacht. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei geen samenhangend en aannemelijk geheel en heeft eiser zijn gestelde geloofsgroei niet onderbouwd.
Ook de door eiser gestelde verwestering acht de minister niet aannemelijk. De verklaringen van eiser over zijn veranderde levensstijl en denkwijze zijn onvoldoende concreet en overtuigend. Daarbij weegt mee dat eiser zijn tatoeages al voor zijn vertrek uit Irak heeft laten zetten, zodat hieruit geen ontwikkeling van een westerse levensstijl blijkt. In het geval van verwestering hadden uitgebreidere verklaringen van eiser mogen worden verwacht.
Verder stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak, vanwege toegedichte afvalligheid, een risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [8] De minister volgt eiser niet in zijn stelling dat de Iraakse autoriteiten hem afvalligheid zullen toedichten. Ook acht de minister het niet aannemelijk dat eiser louter vanwege zijn christelijk geïnspireerde tatoeages bij terugkeer problemen zal ondervinden. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Omvang van het geding
7. De minister heeft de door eiser gestelde afvalligheid en bekering tot het christendom eerder in het besluit van 2 juli 2020 in de opvolgende asielprocedure van eiser ongeloofwaardig geacht. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van
28 augustus 2020 [9] is opgenomen dat het geschil zich in die procedure toespits op het risico dat eiser bij terugkeer naar Irak loopt vanwege zijn christelijke tatoeages. Ook in het hoger beroep bij de Afdeling [10] was uitsluitend het terugkeerrisico vanwege deze tatoeages in geschil. In de onderhavige procedure heeft eiser geen gronden aangevoerd tegen de ongeloofwaardigheid van de bekering en de overwegingen van de minister ten aanzien van de bekering.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in eiser in zijn gronden van beroep zijn geloofsgroei, en het terugkeerrisico aan de orde stelt. Ter zitting heeft eiser nog een opmerking gemaakt over zijn verwestering, waarop namens de minister is gereageerd. Het geding beperkt zich dan ook tot deze onderwerpen. De rechtbank zal deze punten hieronder beoordelen.
Geloofsgroei
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende concreet en persoonlijk heeft verklaard over zijn gestelde geloofsgroei en verdieping in het christendom. Wanneer een vreemdeling stelt dat sprake is van een toename of verandering in zijn religieuze overtuiging, mag van hem worden verwacht dat hij daar op overtuigende wijze over verklaart. Dat betekent dat hij inzicht moet geven in zijn persoonlijke ervaringen, beleving en motieven ten aanzien van het geloof en de wijze waarop zijn geloof zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld.
8.1.
De minister heeft in dit verband terecht belang gehecht aan het feit dat de door eiser afgelegde verklaringen – zoals dat hij samen met vrienden kerkdiensten bezoekt, bidt en lofliederen zingt – overeenkomen met verklaringen die hij al eerder heeft afgelegd in het kader van de ongeloofwaardig geachte bekering. Nu niet is gebleken van een daadwerkelijke verandering of verdieping op dit punt heeft de minister dit niet ten onrechte onvoldoende geacht om de gestelde geloofsgroei aannemelijk te maken.
8.2.
Daarnaast heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de stellingen van eiser dat hij steun ervaart van zijn geloof, kerkdiensten in Nederland bezoekt en dat dit hem mentaal op de been houdt, op zichzelf geen inzicht bieden in de inhoudelijke ontwikkeling van zijn geloof. Ook de verklaring van eiser dat hij in vrijheid een normaal leven wil leiden en voor anderen wil klaarstaan, is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn verklaring dat hij niemand pijn wil doen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister op goede gronden heeft gesteld dat van geloofsgroei, zoals door eiser gesteld, geen sprake is.
Sociaal netwerk
9. Nu de bekering en gestelde geloofsgroei niet geloofwaardig zijn geacht, kan ook de stelling dat eiser bij terugkeer geen christelijk sociaal netwerk heeft, niet tot een ander oordeel leiden.
Beleidswijziging
10. Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat de minister ten onrechte het per
1 juli 2024 gewijzigde beleid ten aanzien van risicoprofielen in Irak heeft toegepast in plaats van het ’groepenbeleid’, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat in de beoordeling op asielaanvragen een ex-nunc toetsing wordt toegepast; dat betekent dat bij de beoordeling moet worden uitgegaan van het recht zoals dat geldt op het moment van het nemen van het besluit. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat eiser door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is hiervoor onvoldoende. [11] Bij besluit van de minister van 13 juni 2024 (WBV 2024/12) is het groepenbeleid komen te vervallen en is de minister overgestapt naar risicoprofielen.
Gelet op hetgeen hierboven onder punt 8 en volgende is overwogen over de ongeloofwaardig geachte bekering en geloofsgroei van eiser, zou ook toepassing van het oude beleid over risicogroepen niet tot een ander oordeel hebben geleid. Eiser kwam immers, vanwege het ontbreken van geloofwaardige asielmotieven, niet in aanmerking voor bescherming als lid van een risicogroep of kwetsbare minderheid in de zin van het toenmalige beleid. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Verwestering
11. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het ongeloofwaardig geachte asielmotief ‘verwestering’, hetgeen ter zitting door zijn gemachtigde is bevestigd. Wel is ter zitting herhaald dat eiser inmiddels tien jaar in Nederland verblijft en zich heeft aangepast aan een westerse levenswijze die afwijkt van die in Irak. De enkele omstandigheid dat eiser langdurig in Nederland verblijft en zich hierbij zou hebben aangepast aan de heersende maatschappelijke normen en waarden, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, voor zover eiser heeft bedoeld de beoordeling door de minister op dit punt te betwisten, deze grond reeds hierom niet kan slagen. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verwestering van eiser ongeloofwaardig is.
Tatoeages
12. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt vanwege zijn christelijke tatoeages, omdat hij hierdoor als afvallige zal worden aangemerkt. Volgens eiser kan van hem niet worden verlangd dat hij zijn tatoeages laat verwijderen of deze ten alle tijden bedekt houdt. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021. [12] Daarin is geoordeeld dat een tatoeage niet onder alle omstandigheden bedekt kan worden gehouden, zodat een drager van een tatoeage met christelijke betekenis in Irak problemen heeft te verwachten waartegen de vreemdeling beschermd hoort te worden.
12.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij zijn tatoeages niet ten alle tijden kan bedekken en dat hij daarin niet is geslaagd, volgt de rechtbank dit niet.
Daarbij is het volgende van belang. De Afdeling heeft op 21 november 2019 eisers hoger beroep gegrond verklaard voor wat betreft de beoordeling van zijn tatoeages. De Afdeling heeft toen, onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie, geoordeeld dat tatoeages niet onder alle omstandigheden bedekt kunnen blijven. De rechtbank Arnhem heeft nadien het nieuwe besluit van 7 juli 2020 van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat in het geval van eiser mocht worden verwacht, gezien de plek en de omvang van zijn tatoeages, dat hij deze bedekt zou houden. Temeer nu eiser die tatoeages al een jaar voor zijn vertrek uit Irak had laten zetten. De conclusie van de rechtbank Arnhem was dan ook dat daarom niet werd toegekomen aan de beoordeling van het risico bij terugkeer op basis van deze tatoeages. De Afdeling heeft echter bij uitspraak van 16 november 2021 deze uitspraak en het bijbehorende besluit van de minister vernietigd. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat hieruit volgt dat, in het geval van eiser, niet kan worden verwacht dat hij zijn tatoeages altijd en overal bedekt houdt. De stelling van de minister in het besluit, dat het op basis van IB [13] 2024/16 aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij zijn tatoeages niet ten alle tijden bedekt kan houden gaat dan ook niet op. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom, gezien het voorafgaande, het nog steeds aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij zijn tatoeages niet ten alle tijden bedekt kan houden.
12.2.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de minister zich, mede gelet op de nadere toelichting ter zitting, in het licht van de beschikbare landeninformatie en de verklaringen van eiser, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers christelijk geïnspireerde tatoeages, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende zijn om te concluderen dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zijn tatoeages al een jaar voor vertrek heeft laten zetten en heeft verklaard in het verleden geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn tatoeages. Eiser heeft bovendien eerder verklaard dat zijn tatoeages voor hem geen betekenis hebben, maar een hobby zijn. [14] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze tatoeages noodzakelijkerwijs als een uiting van afvalligheid worden geïnterpreteerd. Bovendien mag van eiser wel worden gevraagd dat hij zijn tatoeages bedekt als dat mogelijk is om zo eventuele problemen te voorkomen. Niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Irak een reeel risico loopt bij binnenkomst. De minister heeft daarbij niet ten onrechte verwezen naar het algemene ambtsbericht waaruit blijkt dat bij terugkeer doorgaans wordt volstaan met het tonen van een identiteitsdocument, zonder dat structureel sprake is van extra controles of fysieke fouillering. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat juist hij bij terugkeer in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Het enkele feit dat eiser na langere tijd terugkeert uit Europa is daarvoor onvoldoende.
12.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gebrekkige motivering in het voornemen [15] en het bestreden besluit, voor zover daarin is overwogen dat eiser zijn tatoeages ten alle tijden kan bedekken en eiser op basis daarvan zonder risico terug kan keren naar zijn land van herkomst, met de nadere toelichting ter zitting is hersteld doordat daaruit volgt ook wanneer eiser zijn tatoeage niet altijd bedekt weet te houden niet is gebleken van een voorzienbaar reëel risico op ernstige schade. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, [16] de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvullende motivering die de minister tijdens de zitting heeft gegeven voldoende is om dat gebrek te herstellen en daarmee om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat eiser voor een deel gelijk krijgt, maar dat de afwijzing van zijn asielaanvraag gehandhaafd blijft en hij geen verblijfsvergunning asiel krijgt. Eiser krijgt wel vergoeding van zijn proceskosten.
13.1.
De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1814,-.
griffier rechter
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer: NL19.17749.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zaaknummer: NL20.13436.
7.2016072131/V2.
8.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.NL20.13436.
10.202004756/2/V2.
13.Informatiebericht.
14.Pagina 11 van het rapport Nader gehoor.
15.Pagina 10 en 11, punt 1.5 en 1.6 van het voornemen.
16.Algemene wet bestuursrecht.