In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Ghanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die beweert dat hij hoofd van de beveiliging van de president van Ghana was, heeft op 1 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 18 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 februari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer, die op 27 maart 2025 werd gedaan. Na deze uitspraak hebben beide partijen ingestemd met het verder afdoen van de zaak buiten zitting.
De rechtbank oordeelt dat de minister Ghana ten onrechte heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Ghana het risico loopt om te worden berecht vanwege zijn rol tijdens de verkiezingen van 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielmotieven van de eiser onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de aanwijzing van Ghana als veilig land van herkomst niet in overeenstemming is met de geldende juridische normen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.