ECLI:NL:RBDHA:2025:11979
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op 24 april 2025, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de minister de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn huwelijk en de duurzame relatie met zijn echtgenote in Nederland. De rechtbank concludeert echter dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen.
De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.