9.1.De minister heeft er verder niet ten onrechte op gewezen dat eiser niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat zijn zussen, oma of oom in Suriname niet voor hem kunnen zorgen, eventueel met (financiële) ondersteuning van referente. Eiser heeft verklaringen overgelegd van referente en van zijn drie zussen. Daaruit blijkt dat de zussen vooral vanwege hun financiële en/of hun woonsituatie niet voor eiser zouden kunnen zorgen en dat referente financiële ondersteuning biedt. De minister heeft daarover kunnen overwegen dat de verklaringen niet met objectieve bewijsstukken over de situatie van de zussen of andere familieleden zijn onderbouwd. Uit de verklaringen blijkt verder ook niet dat en waarom de zussen ook geen andere dan materiële zorg of opvoeding zouden kunnen bieden, zoals gesteld op de zitting. Ook deze stelling heeft eiser niet met objectieve bewijsstukken onderbouwd. Eiser heeft bovendien niet onderbouwd wat hij op dat punt in de huidige situatie tekortkomt en waarom dit zou leiden tot een onaanvaardbare toekomst. Eiser heeft ook geen verklaringen uit een objectieve bron uit Suriname, zoals een welzijnsinstelling, arts of rechtbank overgelegd waaruit blijkt dat hij in Suriname geen aanvaardbare toekomst heeft. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Eiser voert aan dat uit de stukken van de kantonrechter en de zussen van eiser blijkt dat er wel degelijk sprake is van gezinsleven tussen referente en eiser en van hechte persoonlijke banden. De minister is daaraan ten onrechte voorbijgegaan.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kunnen overwegen dat niet is gebleken dat tussen eiser en referente hechte persoonlijke banden bestaan. De minister heeft er daarbij op kunnen wijzen dat referente al voor de geboorte van eiser naar Nederland is verhuisd, nooit met hem heeft samengewoond en hem niet feitelijk heeft verzorgd of opgevoed. Eiser heeft het bestaan van hechte persoonlijke banden niet concreet gemaakt of onderbouwd. Het enkele feit dat referente sinds 25 januari 2023 de voogdij heeft over eiser is niet voldoende om het bestaan van hechte persoonlijke banden aan te nemen. Uit de verklaringen van referente en eisers zussen blijkt ook niet op welke manier invulling is gegeven aan het gestelde gezinsleven tussen eiser en referente. Referente heeft op de zitting verklaard dat zij regelmatig telefonisch contact heeft met eiser en met hem bespreekt dat hij zijn best moet doen op school. Dit leidt ook niet tot de conclusie dat tussen eiser en referente sprake is van hechte persoonlijke banden.
12. De minister heeft volgens eiser ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. De ouders van eiser zijn overleden, eiser is nog maar kort meerderjarig en wil bij zijn voogd, tevens pleegmoeder, verblijven. Daarom kan niet gesteld worden dat geen sprake is van gezinsleven omdat er geen sprake zou zijn van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’. Volgens eiser is dat in deze situatie niet relevant. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdelingvan 27 maart 2024gaat daarom niet op. Dit betreft een wezenlijk andere situatie dan de situatie van eiser.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft blijkens het betreden besluit niet getoetst of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid (meerderjarigen), maar van hechte persoonlijke banden (minderjarigen) en komt zoals hiervoor is overwogen niet ten onrechte tot de conclusie dat die ontbreken. Daarmee is geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de minister in dat geval geen belangenafweging hoeft te maken. De minister verwijst in dat kader terecht naar de uitspraak van 27 maart 2024.
14. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Het bezwaarschrift is volgens eiser zeker niet kennelijk ongegrond. Eiser wijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022.
15. De beroepsgrond slaagt niet. Van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.Hiervan is sprake als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andere beslissing dan in het primaire besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De minister heeft dat in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
16. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze uitspraak volgt dat het horen van de vreemdeling in bezwaar het uitgangspunt is en dat de handvatten die werkinstructie 2019/16 biedt in algemene zin in overeenstemming zijn met het wettelijk kader. Volgens de Afdeling noemt de werkinstructie daarbij terecht enkele gevallen waarin duidelijk is dat wat in bezwaar is aangevoerd het primaire besluit niet anders kan maken. Dit is volgens de Afdeling het geval in de situatie waarin een vreemdeling zijn bezwaar niet motiveert en als een vreemdeling in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft. Dat is in lijn met vaste Afdelingsjurisprudentie waaruit volgt dat de plicht om te horen in bezwaar afhankelijk is van wat een vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd.In deze situaties is de enkele mogelijkheid dat een vreemdeling tijdens een gehoor eventueel alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen, niet genoeg om hem te horen.Het is volgens de Afdeling dus aan een vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij het niet eens is met het primaire besluit. Als hij dat niet doet, kan de minister het bezwaar afwijzen als kennelijk ongegrond. Ook gelet daarop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank eisers bezwaar kennelijk ongegrond kunnen verklaren en kunnen afzien van het horen van eiser.