ECLI:NL:RBDHA:2025:12196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/8530 en 24/8581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een tijdelijk zonnepark in Zoetermeer; beoordeling van de beroepsgronden van eisers tegen de verleende vergunning

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning voor de bouw van een tijdelijk zonnepark aan de [straatnaam 1] in Zoetermeer, met een instandhoudingstermijn van 25 jaar. Eisers, bestaande uit een stichting en verschillende omwonenden, zijn het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer om de omgevingsvergunning te verlenen. Zij hebben verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder bezwaren tegen de ecologische impact, de afstand tot de woningen, en de procedurele aspecten van de vergunningverlening. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2025 behandeld en komt tot de conclusie dat het college de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de eisers geen belanghebbenden zijn, met uitzondering van enkele omwonenden die dicht bij het projectgebied wonen. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, en dat de ecologische waarden voldoende zijn geborgd door de vergunningvoorschriften. De rechtbank wijst de beroepen van de eisers af, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/8530 en 24/8581
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

1.1.

Stichting [eiseres 1], uit [vestigingsplaats 1] ,
[eiser 1], uit [woonplaats 1] ,
familie [eiser 2], uit [woonplaats 2] ,
[eiser 3] en [eiser 4], uit [woonplaats 1]
,
[eiseres 2] en [eiser 5], uit [woonplaats 2] ,
[eiser 6] en [eiser 7], uit [woonplaats 2] ,
[eiseres 3], uit [woonplaats 1] ,
[eiser 8] en [eiseres 4], uit [woonplaats 1] ,
[eiser 9] en [eiseres 5], uit [woonplaats 1] ,
[eiser 10], uit [woonplaats 2]
(gezamenlijk: eisers 1)
(24/8530)
(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal),
en

2.[eiser 11] , uit [woonplaats 1] (eiser 2)

(24/8581)
gezamenlijk te noemen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer
(gemachtigden: mr. P. de Haan, drs. W. Kraaijeveld en mr. L. Veenman).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij] B.V.uit [vestigingsplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigden: mr.M.M. de Haan en mr. L.P.W. Mensink).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor de bouw van een zonnepark aan de [straatnaam 1] in Zoetermeer met een instandhoudingstermijn van 25 jaar. Eisers zijn het niet eens met het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Eisers krijgen geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Vergunninghouder heeft op 31 maart 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een tijdelijk grondgebonden zonnepark aan de [straatnaam 1] nabij nummer [huisnummer] , op de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2] .
2.1.
De omgevingsvergunning is met het besluit van 19 september 2024 (het bestreden besluit) verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘bouwen’, de activiteit ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ en de activiteit ‘gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan’, onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De gemeenteraad heeft verklaard dat hij tegen de afwijking van het bestemmingsplan geen bedenkingen heeft. Aan de omgevingsvergunning is een maximale instandhoudingstermijn van 25 jaar verbonden.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De beroepen zijn door de rechtbank op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) versneld behandeld.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Namens eisers 1 zijn verschenen de gemachtigde, [naam 1] , [eiseres 2] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 3] , [eiser 4] en [naam 2] . Eiser 2 is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden vergezeld door [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Namens vergunninghouder zijn verschenen de gemachtigden en [naam 6] .
Beoordeling door de rechtbank
Zijn eisers 1 belanghebbende?
3. Het college en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat Stichting [eiseres 1] (Stichting [eiseres 1] ) geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Stichting [eiseres 1] komt volgens haar statuten op voor de wijk [wijk] , terwijl de projectlocatie zich bevindt nabij buurtschap [buurtschap] , op 400 meter afstand van [wijk] . Ook de omwonenden die met deze stichting beroep hebben aangetekend, zijn – op de bewoners van [adres] na – geen belanghebbende. Zij wonen op minimaal 170 meter afstand van de projectlocatie: een zodanig grote afstand dat zij geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van het zonnepark, aldus het college en vergunninghouder.
3.1.
Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
3.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.3.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechtbank naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.4.
Blijkens artikel 2 van haar statuten stelt Stichting [eiseres 1] zich ten doel het bevorderen van een sociale, veilige, gezonde en duurzame woon-, leef- en werkomgeving binnen haar werkgebied: de wijk [wijk] gelegen binnen het stadsdeel [stadsdeel] van de gemeente Den Haag. Eisers 1 hebben ter zitting betoogd dat de wijk [wijk] ook het buurtschap [buurtschap] omvat, voor zover dat is gelegen in de gemeente Den Haag. Dit wordt bevestigd door informatie op de website van de gemeente Den Haag, waar is vermeld dat de wijkgrens van [wijk] loopt langs de [straatnaam 2] , de snelweg A12 en de [straatnaam 3] . Het buurtschap [buurtschap] ligt binnen deze grenzen. Het werkgebied van Stichting [eiseres 1] bevindt zich dus niet op 400 meter afstand van het projectgebied, zoals het college stelt, maar grenst direct aan het projectgebied. Dat het zonnepark gevolgen heeft voor het woon- of leefklimaat van inwoners van de wijk [wijk] , in het bijzonder in het buurtschap [buurtschap] , is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet uitgesloten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de woning [adres] in dit buurtschap en binnen de gemeentegrenzen van Den Haag ligt, op circa 25 meter van het te realiseren zonnepark en dat het zicht op het zonnepark vanuit deze woning niet belemmerd zal worden door tussengelegen bebouwing of groen. Stichting [eiseres 1] verricht ook feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar belangen. Zij voert immers overleg over ontwikkelingen die van belang zijn voor inwoners van de wijk [wijk] , zoals de Nieuwe Driemanspolder, een helihaven in Ypenburg en projecten van Rijkswaterstaat omtrent de A12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Stichting [eiseres 1] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.5.
De omwonenden die met Stichting [eiseres 1] beroep hebben ingesteld, wonen, met uitzondering van [eiseres 2] en [eiser 5] (de bewoners van [adres] ), op afstanden van circa 170 tot 570 meter van het te realiseren zonnepark. Gelet op deze afstanden en op de tussenliggende bebouwing en/of groen en de landschappelijke inpassing van het te realiseren zonnepark, zullen deze omwonenden niet of nauwelijks zicht hebben op het zonnepark. Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat de toename van de geluidsbelasting van de A12 vanwege het geluidreflecterend effect van de zonnepanelen op de woningen van deze omwonenden ruimschoots onder de 0,5 dB blijft. Een dergelijk verschil is voor het menselijk gehoor niet waarneembaar. Van andere mogelijke milieugevolgen voor omwonenden is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank zullen deze omwonenden daarom geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het zonnepark. De omwonenden zijn dus, met uitzondering van [eiseres 2] en [eiser 5] , niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.6.
De rechtbank overweegt dat een rechtzoekende echter niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is, als hij binnen de daarvoor gestelde termijn een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht, of als het hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij dit niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan. [1] Namens alle omwonenden is een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Het beroep van de genoemde omwonenden is daarom wel ontvankelijk.
Overgangsrecht
4. Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wabo. Omdat het project ziet op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van zonne-energie, is de Chw van toepassing. [2] Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en zijn de Wabo en de Chw ingetrokken. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor 1 januari 2024 geldende recht.
Toetsingskader
5. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Beroep met zaaknummer 24/8530
Omgevingsverordening
- Artikel 6.9
6. Eisers 1 betogen dat de omgevingsvergunning voor het zonnepark verleend is in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland zoals die gold op 31 december 2023 (de Omgevingsverordening). Volgens eisers 1 is het bestreden besluit in strijd met artikel 6.9, vijfde lid, van de Omgevingsverordening, omdat het zonnepark niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, zodat er sprake is van ‘transformeren’. Het college stelt ten onrechte dat de ontwikkeling valt onder de noemer ‘aanpassen’. Het gebied verandert wezenlijk, want het zonnepark leidt tot verstedelijking. Nu het gaat om transformeren en het gebied is aangewezen als Groene buffer met beschermingscategorie 2, vloeit uit artikel 6.9, negende lid, voort dat een dergelijke ontwikkeling niet mogelijk kan worden gemaakt. Daar komt bij dat volgens eisers 1 ook niet is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, waardoor de ontwikkeling ook niet is toegestaan als deze als ‘aanpassen’ zou kwalificeren.
6.1.
Op grond van bijlage I bij de Omgevingsverordening wordt onder ‘bestemmingsplan’ mede verstaan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, zoals het bestreden besluit.
6.2.
Op grond van artikel 6.9, vijfde lid, van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
6.3.
Op grond van artikel 6.9, negende lid, van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
6.4.
Niet ter discussie staat dat het projectgebied ligt binnen een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied en Groene buffer, zoals verbeeld op kaart 14 in bijlage II bij de Omgevingsverordening.
6.5.
In de toelichting op de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat onder ‘aanpassing’ wordt verstaan: een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling.
6.6.
In de toelichting op de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat onder ‘transformatie’ wordt verstaan: een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de realisatie van het zonnepark een aanpassing is als bedoeld in de Omgevingsverordening. Daarbij betrekt de rechtbank de door vergunninghouder overgelegde memo van adviesbureau Eelerwoude van 24 november 2023, dat een analyse heeft gemaakt van het effect van het zonnepark op de identiteit van het gebied. Eelerwoude wijst erop dat door de lage paneelopstelling (1,5 meter) en de om het zonnepark aan te leggen struweelbeplanting (tot 4 meter) de huidige structurele ruimtelijke elementen (zoals de snelweg met boombeplanting, de erven en de bosbeplantingen) bepalend blijven voor de ruimtelijke beleving. De bestaande kavelstructuur wordt gerespecteerd. De zonnepanelen zijn bovendien tijdelijke constructies. Tegelijkertijd wordt de groenblauwe infrastructuur blijvend verbeterd, door maatregelen met betrekking tot de ecologische waarden, de recreatieve beleving, de waterhuishouding en ruimtelijke kwaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten deze effecten van het zonnepark beter aan bij de beschrijving van het begrip ‘aanpassing’ dan die van het begrip ‘transformatie’. Er ontstaat immers niet een nieuw landschap of stedelijk gebied, zoals bij een nieuwe woonwijk of een bedrijventerrein. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving zullen duidelijk de invloed merken van het zonnepark, maar het zonnepark zal niet de gehele identiteit van het gebied als recreatiegebied of groene bufferzone wijzigen; de wijzigingen blijven beperkt tot het (kleinschaligere) structuurniveau.
6.8.
De rechtbank gaat dan ook niet mee in het betoog van eisers 1 dat het gebied transformeert van groene buffer naar een gebied met een stedelijke functie. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat een zonnepark niet kwalificeert als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. [3] Voor zover eisers 1 wijzen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 maart 2014, waarin wordt geoordeeld dat een zonnepark een vorm van verstedelijking is, overweegt de rechtbank dat die uitspraak ziet op de uitleg van een andere provinciale verordening, waarin een ruime definitie van het begrip ‘verstedelijking’ was opgenomen. [4] Nu de Omgevingsverordening deze definitie niet kent, komt aan deze uitspraak niet de betekenis toe die eisers 1 daaraan willen toekennen.
6.9.
De omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten zich in eerste instantie op het standpunt heeft gesteld dat het zonnepark is aan te merken als een ‘transformatie’ leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Na overleg met vergunninghouder en het college en nadere bestudering van het project stelt immers nu ook het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt dat sprake is van een ‘aanpassing’.
6.10.
De rechtbank volgt eisers 1 ook niet in hun betoog dat niet is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, waardoor de ontwikkeling ook niet is toegestaan als deze als ‘aanpassing’ zou kwalificeren. In de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit staat hierover dat langs de randen van het plangebied en de bestaande kavelstructuur de groenblauwe infrastructuur wordt verbeterd. Met de ontwikkeling van een brede groene zone met veel schuilgelegenheid voor dieren langs de watergang aan de zuidzijde van het park en het aanbrengen van doorgangen in de afrastering van het park wordt tegemoet gekomen aan het knelpunt in de verbinding onder de A12 en de spoorlijn. Op deze manier kan het zonnepark als ecologische verbinding dienen naar het wilgenbos aan de noordzijde dat in verbinding staat met de Landscheiding. Deels door gedoseerd grazen en deels door extensief maaien en afvoeren van het maaisel zal de kruidachtige vegetatie aan (bio-)diversiteit winnen. Er komen blauwe (nattere) en groene (drogere) verbindingen. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd en versterkt, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Daarnaast staat in de ruimtelijke onderbouwing dat het plangebied langs het Waterpad toegankelijk wordt voor recreatief medegebruik. Hiervoor worden een ruiterpad en een struinpad aangelegd en wordt een picknicktafel met informatiepanelen geplaatst. De rechtbank overweegt dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, zodat wordt voldaan aan de vereisten voor aanpassing in artikel 6.9, vijfde lid, onder b, van de Omgevingsverordening.
6.11.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
- Artikel 6.28a
7. Eisers 1 stellen dat het zonnepark in strijd is met artikel 6.28a, derde lid, van de Omgevingsverordening, omdat nieuwe zonnevelden in zoekgebieden voor zon uit de Regionale Energiestrategieën (RES) alleen mogelijk zijn als het zoekgebied verder is uitgewerkt en regionaal is afgestemd. In dit geval ontbreekt die regionale afstemming, aldus eisers 1. Er heeft weliswaar overleg plaatsgevonden tussen verschillende partijen, maar overleg is onvoldoende om te kunnen spreken van regionale afstemming. Er moet volgens eisers 1 een beleidsstuk of besluit liggen waaruit die afstemming blijkt.
7.1.
Op grond van artikel 6:28a, derde lid, van de Omgevingsverordening zijn in zoekgebieden voor zon uit de RES die door provinciale staten zijn vastgesteld ook buiten de in het tweede lid genoemde locaties zonnevelden mogelijk, mits het zoekgebied verder is uitgewerkt en regionaal is afgestemd.
7.2.
De locatie van het zonnepark valt binnen een zoekgebied voor zon uit de RES Rotterdam Den Haag: het zoekgebied langs infrastructuur. De gemeente Zoetermeer heeft nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie in het onderzoek ‘Lokale verkenning potentie en wenselijkheid windenergie en zonnestroom binnen en buiten de stad Zoetermeer’. Vervolgens zijn twee locaties aangeduid als mogelijke locaties geschikt voor een zonnepark, waaronder de locatie aan de [straatnaam 1] . Daarna heeft vergunninghouder een gedetailleerde vergunningaanvraag ingediend. Het zoekgebied is dus verder uitgewerkt. Het college heeft toegelicht dat daarbij ook regionale afstemming heeft plaatsgevonden met de betrokken RES-partners, waaronder de gemeente Den Haag en de provincie Zuid-Holland. Dat blijkt ook uit de betrokkenheid van het college van gedeputeerde staten bij de beoordeling of sprake is van een ‘aanpassing’ of ‘transformatie’ als bedoeld in de Omgevingsverordening. Nu uit de Omgevingsverordening niet volgt dat (het resultaat van) de regionale afstemming vastgelegd moet zijn in een beleidsstuk of besluit, oordeelt de rechtbank dat is voldaan aan artikel 6.28a, derde lid, van de Omgevingsverordening.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvisie
8. Eisers 1 betogen dat het bestreden besluit in strijd is met het ruimtelijk beleid van de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Bepaalde maatregelen, zoals de landschappelijke inrichting en de verbetering van recreatiemogelijkheden, zijn volgens eisers 1 niet goed geborgd in de omgevingsvergunning. Het is daardoor niet zeker of het project wel past binnen de richtpunten van de verschillende kwaliteitskaarten die in de Omgevingsvisie opgenomen zijn.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college bij de verlening van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan niet gebonden is aan provinciaal beleid. Het college moet wel rekening houden met dit beleid. Dat betekent dat het college dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken. [5]
8.2.
Uit paragraaf 3.3.2 van de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de ontwikkeling getoetst is aan de kwaliteitskaarten met bijbehorende richtpunten. Het college heeft de ruimtelijke onderbouwing betrokken bij zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen en heeft de ruimtelijke onderbouwing ook onderdeel gemaakt van het besluit. De rechtbank concludeert dan ook dat het college rekening heeft gehouden met het provinciaal beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie en dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
8.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland
9. Eisers 1 betogen dat de Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland (Handreiking) in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Er is onvoldoende rekening gehouden met de in de Handreiking genoemde uitgangspunten, omdat geen sprake is van meervoudig ruimtegebruik en omdat een goed landschapsontwerp ontbreekt.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de Handreiking geen regelgeving of gemeentelijk beleid is, maar een verzameling van adviezen van de provincie voor ontwikkelaars en gemeenten. De Handreiking bevat dus geen afdwingbare normen en kan daarom niet in de weg staan aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
9.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Draagvlak en participatie
10. Eisers 1 voeren aan dat het participatietraject zich ten onrechte heeft geconcentreerd op de inwoners van Zoetermeer in plaats van op de direct omwonenden. Deze laatste groep is ten onrechte niet betrokken in de (financiële) participatie.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat de regelgeving voor het verlenen van een omgevingsvergunning geen verplichting tot (financiële) participatie of het verkrijgen van voldoende draagvlak bevat. [6] Bovendien betekent de omstandigheid dat geen maatschappelijk draagvlak bestaat, niet dat een initiatief niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [7] Deze beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de omgevingsvergunning niet verleend mocht worden.
10.2.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de overlegde stukken blijkt dat vergunninghouder wel degelijk een participatietraject heeft doorlopen, waarbij ook direct omwonenden zijn uitgenodigd om mee te praten over de ontwikkeling, op meerdere informatieavonden. Stichting [eiseres 1] heeft hieraan deelgenomen en het doorlopen participatietraject heeft tot enkele aanpassingen geleid.
10.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Watertoets
11. Eisers 1 vragen zich af of de watertoets doorlopen is. Hier zouden extra voorwaarden uit voort kunnen vloeien. Eisers 1 erkennen dat er een watervergunning is verleend, maar de voorwaarden opgenomen in de watervergunning zijn volgens eisers 1 onvoldoende handhaafbaar en ten onrechte niet ook als voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden.
11.1.
De rechtbank overweegt dat uit paragraaf 4.5 van de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkeling een digitale watertoets is uitgevoerd en dat het plan is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft op 24 juli 2023 een watervergunning verleend. Voor zover de beroepsgrond zich richt tegen de voorschriften van de watervergunning, overweegt de rechtbank dat eisers 1 daartegen rechtsmiddelen hadden kunnen aanwenden. Zij hebben dat niet gedaan en de watervergunning is inmiddels onherroepelijk. Er bestaat vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen noodzaak om de voorschriften van de watervergunning ook aan de omgevingsvergunning te verbinden.
11.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Kabels en leidingen en netcongestie
12. Eisers 1 betwijfelen dat kabels en leidingen geen belemmering vormen voor het zonnepark. Het positieve advies van de leidingbeheerder is niet ter inzage gelegd. Eisers 1 vrezen voor netcongestie, waardoor de omgevingsvergunning wellicht niet uitvoerbaar is.
12.1.
In het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. [8]
12.2.
In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de ontwerpvereisten van de rioolleidingbeheerder zijn meegenomen in het ontwerp van het zonnepark. De netbeheerder voor elektriciteit en gas heeft bevestigd dat de komst van het zonnepark geen negatieve impact heeft op de netcongestie. De rechtbank ziet in de algemene, niet onderbouwde stellingen van eisers 1 geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De enkele vrees van eisers 1 dat er netcongestie zal optreden, is hiervoor onvoldoende.
12.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Archeologie
13. Eisers 1 vragen zich af of het college voorafgaand aan het bestreden besluit advies heeft verkregen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zoals artikel 5.5.3 van de regels van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” vereist. Daarnaast bestaat er volgens eisers 1 onduidelijkheid over de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daardoor is ook niet zeker of terecht is afgezien van het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek.
13.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. [9] De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
13.2.
De rechtbank overweegt dat de door eisers 1 genoemde planregel niet strekt tot bescherming van hun belang, dat gelegen is in de bescherming van hun woon-, werk- en leefomgeving. De planregel dient ter bescherming van het algemene belang van het behoud van de archeologische waarden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eisers 1 ook niet verweven met dit belang. De rechtbank concludeert dan ook dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan deze beroepsgrond van eisers 1. De rechtbank laat de beroepsgrond daarom verder buiten beschouwing. [10]
Beheerplan
14. Eisers 1 betogen dat er meerdere onduidelijkheden zijn ten aanzien van het beheerplan, dat als doel heeft om ecologische verslechteringen gedurende de exploitatie van het zonnepark te voorkomen. Zij wijzen op het feit dat het beheerplan nog opgesteld moet worden en niet ter inzage heeft gelegen, waardoor de inhoud onbekend is.
14.1.
Voorschrift 20 van de omgevingsvergunning bepaalt dat de aanvrager (de rechtbank begrijpt: vergunninghouder) voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden een definitief beheerplan ter goedkeuring moet indienen. Het beheerplan bevat beheermaatregelen die genomen worden om verslechtering van de ecologische waarden gedurende de exploitatie van het zonnepark te voorkomen.
14.2.
Voorschrift 21 van de omgevingsvergunning bepaalt dat de bodem- en waterkwaliteit en de ecologische waarden als gevolg van het zonnepark niet mogen verslechteren. Om dit te borgen dient vergunninghouder de (negatieve) effecten te monitoren volgens het monitoringsvoorstel uit het beheerplan.
14.3.
Voorschrift 22 van de omgevingsvergunning bepaalt dat het beheerplan door de verzoeker (de rechtbank begrijpt: vergunninghouder) na vijf jaar tussentijds op biodiversiteit wordt getoetst via soortenonderzoek. Als uit de monitoring blijkt dat de beheermaatregelen onvoldoende effectief blijken of het park leidt tot verslechtering van de bodem-, water- of ecologische kwaliteit, moeten aanvullende maatregelen genomen worden door vergunninghouder, zodat alsnog aan de doelstellingen uit het inrichtings- en beheerplan voldaan wordt.
14.4.
Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat de ecologische beheermaatregelen staan beschreven in het document ‘ [documentnaam] ’ te Zoetermeer van 28 maart 2024, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. In het beheerplan zal de uitvoering en monitoring van deze maatregelen concreter worden beschreven. Dat kan pas als vergunninghouder een partij heeft gecontracteerd die het beheer en onderhoud daadwerkelijk gaat uitvoeren. Daarom kon het beheerplan niet al bij de omgevingsvergunning worden gevoegd.
14.5.
De rechtbank kan vergunninghouder hierin volgen en is van oordeel dat het college met voorschrift 21 afdoende heeft geborgd dat de bodem- en waterkwaliteit en de ecologische waarden als gevolg van het zonnepark niet verslechteren. Dat voorschrift is handhaafbaar. Om te kunnen beoordelen of al dan niet sprake is van een verslechtering (waartegen handhavend kan worden opgetreden), is monitoring van belang. Voorschrift 22 borgt dat vergunninghouder die monitoring na vijf jaar uitvoert middels soortenonderzoek. Vergunninghouder en het college hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij dit voorschrift zo lezen dat deze monitoring iedere vijf jaar wordt uitgevoerd tot aan het einde van de instandhouding van het zonnepark. Ook is geborgd dat vergunninghouder aanvullende maatregelen moet nemen als blijkt dat de bodem-, water- of ecologische kwaliteiten toch verslechteren. Met deze voorschriften is dus geborgd dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, zoals vereist in artikel 6.9, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening. Het feit dat het beheerplan nog niet is ingediend en goedgekeurd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dit betreft een uitvoeringskwestie die in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen.
14.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ecologie
15. Eisers 1 stellen dat de ecologische verbetering zich beperkt tot de randen van het zonnepark. Het is volgens eisers 1 aannemelijk dat de ecologische situatie onder de panelen van het zonnepark juist verslechtert door beperkte zoninstraling en bewatering vanwege de beperkte ruimte tussen de panelen. De voorgestelde ecologische maatregelen uit de ruimtelijke onderbouwing en de quickscan flora en fauna (quickscan) zijn ten onrechte niet geborgd in de voorschriften van de omgevingsvergunning of zijn daarin onduidelijk geformuleerd. Eisers 1 betogen ook dat de quickscan op een onjuiste wijze is uitgevoerd, omdat deze slechts gebaseerd is op één veldbezoek. Eisers 1 hebben een verklaring van [naam 7] (vrijwillig faunabeheerder in het gebied [buurtschap] ) van 19 april 2025 overgelegd, die stelt dat verschillende aanwezige soorten door het zonnepark zullen worden verstoord.
15.1.
Vergunninghouder heeft betoogd dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving zo verweven kunnen zijn met het algemeen belang dat de Wet natuurbescherming (Wnb) beoogt te beschermen, dat zij zich ook op de bepalingen daarvan kunnen beroepen. [11] Gelet op de korte afstand tussen het zonnepark en de woning aan de [adres] , zijn in ieder geval de belangen van eisers [eiseres 2] en [eiser 5] naar het oordeel van de rechtbank zodanig verweven met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgrond.
15.2.
Het college en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat tussen de panelen voldoende ruimte bestaat om licht en regenwater door te laten en de bodem te laten bereiken. Ter illustratie heeft vergunninghouder een foto overgelegd van een vergelijkbare paneelopstelling in een ander zonnepark van vergunninghouder, waarin dezelfde onderlinge afstand is aangehouden en waarop bodemplanten tussen en onder de panelen te zien zijn. Eisers 1 hebben hun standpunt dat de in het onderhavige zonnepark aan te houden afstand te smal is om zon en water door te laten niet onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een deskundigenrapport. Hun betoog slaagt daarom niet.
15.3.
In reactie op het betoog van eisers 1 dat de uitgevoerde quickscan niet representatief is omdat er meerdere veldonderzoeken plaats hadden moeten vinden, heeft de ecoloog van het college, [naam 4] , ter zitting een toelichting gegeven op het uitgevoerde onderzoek. De ecologische waarden van het gebied zijn in kaart gebracht door het uitvoeren van een bureaustudie gevolgd door een veldbezoek. De bureaustudie levert gegevens op over welke soorten er in het plangebied verwacht worden door te beoordelen voor welke soorten het plangebied geschikt is als leef- en foerageergebied. Het veldbezoek is gericht op die soorten en alleen nodig als aanvullend biotooponderzoek. Dit is de gebruikelijke werkwijze. Het uitvoeren van een enkel veldonderzoek volstaat om conclusies te kunnen trekken. Ook door de ecoloog die de quickscan heeft uitgevoerd, is bevestigd dat aanvullend veldonderzoek niet nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met deze toelichting, die door eisers 1 niet is weerlegd, deugdelijk gemotiveerd waarom volstaan kon worden met één veldbezoek.
15.4.
Voor zover eisers 1 betogen dat de in de ruimtelijke onderbouwing en de quickscan beschreven ecologische maatregelen ten onrechte niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, overweegt de rechtbank dat het college deze documenten nadrukkelijk onderdeel heeft gemaakt van het bestreden besluit. Als deze maatregelen niet of niet volledig worden uitgevoerd, kan het college daartegen handhavend optreden. Een vergunningvoorschrift is daarvoor in dit geval niet nodig. Overigens wijst de rechtbank erop dat in voorschriften 17 tot en met 24 veel van de in de betreffende documenten beschreven ecologische maatregelen wel degelijk zijn voorgeschreven.
15.5.
Eisers 1 betogen verder dat voorschrift 24 van de omgevingsvergunning onvoldoende bescherming biedt. Dit voorschrift luidt als volgt:

Gedurende de aanleg- en gebruikersfase wordt bij voorkeur géén verlichting gebruikt. Indien toepassing van verlichting onvermijdelijk is, moet dit op natuurvriendelijke wijze ingezet worden en te allen tijde niet gericht zijn op groenstructuren en water. Bij inzet van verlichting dient een verlichtingsplan voor aanvang van de werkzaamheden te worden ingediend.”
15.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit voorschrift niet nader hoeven te specificeren wanneer toepassing van verlichting onvermijdelijk is. Blijkens de quickscan (p. 13) kan immers ook met aangepaste armaturen, die verstrooiing van het licht tot een minimum beperken, worden voorkomen dat soorten door verlichting worden verstoord. Voor zover eisers 1 betogen dat onduidelijk is wat onder “op natuurvriendelijke wijze” moet worden verstaan, overweegt de rechtbank dat een redelijke uitleg van dit voorschrift behelst dat de verlichting niet gericht mag zijn op groenstructuren en water. Daarop kan het college handhaven. Daarvoor is niet vereist dat het verlichtingsplan reeds vóór het verlenen van de omgevingsvergunning is ingediend, zoals eisers 1 betogen.
15.7.
Op de verklaring van [naam 7] , die eisers 1 hebben overgelegd, heeft de ecoloog van het college ( [naam 4] ) ter zitting gereageerd. In reactie op de stelling van [naam 7] dat de haas zal lijden onder het verlies van dekking aan de veldranden, wijst zij erop dat de randen blijkens het document ‘ [documentnaam] ’ te Zoetermeer’ van 28 maart 2024 zodanig worden ingericht dat er voldoende dekkingsmogelijkheden blijven. In reactie op de stelling van [naam 7] dat de houtsnip zijn aanvlieg- en foerageergebieden zal verliezen, wijst [naam 4] erop dat de houtsnip een voorkeur heeft voor bos met open plekken. Het zonnepark leidt niet tot een vermindering van bosgebied en heeft in zoverre dus geen effect op de houtsnip. In reactie op de stelling van [naam 7] dat predatoren zoals de vos, bunzing, hermelijn en steenmarter hun jachtgebied verliezen, wijst [naam 4] erop dat in het zonnepark groene verbindingen aanwezig zijn en dat ook predatoren zich kunnen verschuilen aan de zijkanten van het veld. De hekken rondom het zonnepark worden bovendien verhoogd geplaatst, waardoor soorten het gebied in en uit kunnen. Eisers 1 hebben ter zitting niet toegelicht waarom de reactie van [naam 4] onjuist is. Zij hebben ook geen deskundig tegenadvies overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van de quickscan.
15.8.
De betogen van eisers 1 over de ecologische effecten van het zonnepark slagen daarom niet.
Geluid
16. Eisers 1 voeren aan dat de geluidhinder vanwege het zonnepark onvoldoende onderzocht is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening had moeten worden onderzocht of de geluidsbelasting van de installaties van het zonnepark voldoen aan de eisen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van de richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ zou bovendien voor geluid een afstand van 50 meter moeten worden aangehouden tussen woningen en de technische installaties van het zonnepark. Waar de technische installaties precies geplaatst worden, is niet geborgd in de omgevingsvergunning. De geluidsbelasting op de gevels van de woningen aan de [straatnaam 1] overschrijdt door het geluid van de A12 momenteel al de grenswaarde.
16.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan eisers 1 kennelijk veronderstellen, in het Activiteitenbesluit milieubeheer geen geluidsnormen voor zonneparken zijn opgenomen. Het college was dus niet gehouden te toetsen aan geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
16.2.
[bedrijfsnaam] heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarover zij heeft gerapporteerd in de notitie ‘Effect geluidoverdracht’ van 30 mei 2023. In dit onderzoek is het effect beoordeeld van (de geluidreflectie op de panelen van) het zonnepark op de geluidoverdracht van het weg- en railverkeersgeluid, waaronder dat van de A12. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidstoename bij de woningen van eisers 1 beperkt is tot maximaal 0,90 dB. Dit verschil is niet waarneembaar voor het menselijk gehoor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers 1 geen extra geluidhinder zullen ondervinden als gevolg van het zonnepark.
16.3.
De technische installaties van het zonnepark staan op de bij de omgevingsvergunning behorende technische tekening aangegeven. Ze bevinden zich in het midden van het zonnepark en daarmee op een afstand van (ruim) meer dan 50 meter van de woningen van eisers 1. Omdat deze tekening deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, kan hierop worden gehandhaafd.
16.4.
De betogen van eisers 1 over de geluidhinder van het zonnepark slagen daarom niet.
Elektromagnetische straling
17. Eisers 1 menen dat het effect van elektromagnetische straling van de transformatoren en kabels van het zonnepark op de leefomgeving ten onrechte niet is onderzocht.
17.1.
In paragraaf 5.10 van de ruimtelijke onderbouwing is aan dit onderwerp aandacht besteedt. Daarin is vermeld dat bij de omvormers en transformatoren van het zonnepark extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF-EM) vrijkomen. Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten wordt door de overheid uit voorzorg een grens aangehouden van 0,4 microtesla. De GGD adviseert om deze grens ook bij andere bronnen van ELF-EM-velden, zoals onderstations en transformatorhuisjes, aan te houden. De veldsterkte van 0,4 microtesla wordt volgens het RIVM-rapport ‘Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen’ (RIVM-rapport 609300011/2009) bereikt op een afstand van maximaal 7 meter van transformatorstations.
17.2.
Eisers 1 hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het college geen aansluiting heeft mogen zoeken bij het GGD-advies, dat ook is bevestigd door het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid. [12]
17.3.
Nu vaststaat dat de dichtstbijzijnde woning zich op een afstand van meer dan 50 meter van de omvormers en transformatoren van het zonnepark bevindt, heeft het college in redelijkheid kunnen concluderen dat de elektromagnetische straling daarvan geen gezondheidsrisico vormt en dus niet in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
17.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bouwtekeningen
18. Eisers 1 betogen dat bouwkundige (situatie)tekeningen ontbreken bij de ter inzage gelegde stukken. Hierdoor is het niet duidelijk wat er precies vergund is en of het wel aannemelijk is dat het zonnepark voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit 2012.
18.1.
Dit betoog van eisers 1 mist feitelijke grondslag. Met de omgevingsvergunning zijn wel degelijk bouwtechnische tekeningen ter inzage gelegd. Deze tekeningen maken onderdeel uit van de omgevingsvergunning. De tekeningen geven het bouwplan duidelijk weer.
18.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Warmteontwikkeling
19. Eisers 1 stellen dat niet vaststaat dat zij geen warmteontwikkeling bij hun woningen zullen ervaren als gevolg van het zonnepark. Eisers 1 betwijfelen daarbij of er daadwerkelijk een afstand van 50 meter zal worden aangehouden tussen hun woningen en de zonnepanelen. Die minimale afstand is niet geborgd in de omgevingsvergunning.
19.1.
In paragraaf 5.11 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de warmteontwikkeling als gevolg van het zonnepark. Op basis van literatuuronderzoek wordt verwacht dat een aanzienlijke stijging van de omgevingstemperatuur op 50 meter van Nederlandse zonneparken onwaarschijnlijk is. Bovendien zorgt in dit geval de landschappelijke inpassing voor een verkoelend effect.
19.2.
De rechtbank overweegt dat de woning aan de [adres] weliswaar op minder dan 50 meter van het projectgebied ligt, maar – zoals vergunninghouder heeft toegelicht en te zien is op de technische tekeningen van de omgevingsvergunning – komen de zonnepanelen dieper in het projectgebied te liggen, op een afstand van meer dan 50 meter van die woning. De overige woningen van eisers 1 liggen op een (veel) grotere afstand van de zonnepanelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat het zonnepark leidt tot een onevenredige toename van warmte ter plaatse van de woningen van eisers 1.
19.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Lichtreflectie
20. Eisers 1 betogen dat voorwaarden over de hellinghoek, plaatsing en coating van de zonnepanelen en voorwaarden over de landschappelijke inpassing ontbreken, waardoor zij als omwonenden overlast door lichtschittering kunnen gaan ervaren. Ook het wegverkeer over de A12 en ruiters op paarden die gebruik maken van het ruiterpad kunnen hinder van reflectie ondervinden.
20.1.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is geborgd dat omwonenden en gebruikers van de A12 of het ruiterpad geen onevenredige hinder van lichtschittering zullen ondervinden. Paragraaf 5.12 van de ruimtelijke onderbouwing, die als gezegd onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning en daardoor handhaafbaar is, vermeldt dat gebruik wordt gemaakt van de modernste generatie bi-facial glas-glas zonnepanelen, die lichtschittering zoveel mogelijk beperken. De panelen hebben bovendien een vlakke ligging met een kleine hellingshoek. Dit is geborgd via de technische tekeningen van de omgevingsvergunning. De landschappelijke inpassing van het zonnepark, die voorziet in de aanleg van bomen en struiken rondom het zonnepark en daarmee hinder van eventuele restschittering voorkomt, moet op grond van vergunningvoorschrift 17 verplicht worden aangelegd en in stand gehouden.
20.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Milieueffectrapportage
21. Volgens eisers 1 zijn de gevolgen voor ecologie, water, hitte, de groene buffer en de landschappelijke inpassing ten onrechte niet meegewogen in de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling. De conclusie dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is, kan dan ook niet getrokken worden.
21.1.
De rechtbank overweegt dat in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd of bij de voorbereiding van een besluit een m.e.r. of een (al dan niet vormvrije) m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. De oprichting van een zonnepark is in de bjilage bij het Besluit m.e.r. niet aangewezen als project waarvoor een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling die vergunninghouder heeft uitgevoerd was dus vrijwillig. Reeds om die reden kan het betoog van eisers 1 niet slagen.
21.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bereikbaarheid voor hulpdiensten
22. Eisers 1 betogen dat het niet zeker is of er genoeg toegangen zullen worden gerealiseerd die bereikbaar zijn voor de brandweer.
22.1.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond afstuit op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De door eisers 1 aangehaalde norm (beter gezegd: het advies) uit de ‘Handreiking Risicobeheersing Advies veilige PV-systemen’ van Brandweer Nederland, dat het zonnepark via twee toegangen bereikbaar moet zijn voor de brandweer, is niet geschreven ter bescherming van de individuele belangen van eisers 1, maar ter bescherming van het zonnepark. Gelet op de afstanden tussen het zonnepark en de woningen van eisers 1 is hun belang bij een veilige woon- en leefomgeving ook niet verweven met het belang dat de norm beoogt te beschermen.
22.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bomen
23. Eisers 1 betogen ten slotte dat de omgevingsvergunning mogelijk niet uitvoerbaar is, omdat aan de zuidzijde van het plangebied bomen staan die schaduw geven aan het park. Onduidelijk is of voor de kap van deze bomen een omgevingsvergunning kan worden verleend.
23.1.
Vergunninghouder heeft toegelicht dat de bomen niet hoeven te worden gekapt voor de realisatie van het zonnepark. De bomen staan de komst van het zonnepark niet in de weg. De rechtbank ziet in hetgeen eisers 1 hebben aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen.
23.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep met zaaknummer 24/8581
Voorkeursvolgorde zon
24. Eiser 2 betoogt dat het verlenen van de vergunning in strijd is met de ‘aangescherpte voorkeursvolgorde zon’ die door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt uitgedragen. Hieruit volgt dat het gebruik van landbouw- en natuurgronden voor zonnepanelen in principe ongewenst is en slechts onder voorwaarden mag worden toegestaan, indien daken en gevels en gronden binnen en buiten bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden bieden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een kamerbrief van 26 oktober 2023 te kennen gegeven dat er per 1 januari 2024 geen vergunningen meer worden verleend voor de aanleg van nieuwe zonneparken op landbouw- en natuurgronden. Projecten waarvan de participatietrajecten al in een vergevorderd stadium zijn en niet (helemaal) conform de aangescherpte voorkeursvolgorde zon zijn vormgegeven, kunnen doorgang vinden. Op het moment dat dit voorgenomen overheidsbeleid bekend werd, bevond het project zich nog niet in een zodanig vergevorderd stadium, aldus eiser 2.
24.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aangescherpte voorkeursvolgorde zon niet op het onderhavige zonnepark van toepassing. Dit voorgenomen beleid was namelijk nog niet verankerd in de omgevingsverordening die gold ten tijde van het bestreden besluit. De aangescherpte voorkeursvolgorde was daarom niet bindend voor het college. Bovendien rust op de gronden van het projectgebied grotendeels de bestemming ‘Sport-Golf’, zodat in planologisch opzicht geen sprake is van landbouw- of natuurgronden, en was het participatietraject voor het zonnepark al afgerond toen de kamerbrief verscheen.
24.2.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Alternatieven
25. Eiser 2 voert aan dat er verschillende alternatieven mogelijk zijn voor het zonnepark, zoals een geluidsscherm met zonnepanelen langs de A12 of zonnepanelen op daken van industrieterreinen. Het college had deze mogelijkheden beter moeten onderzoeken.
25.1.
Het college dient te beslissen aan de hand van de vergunningaanvraag zoals die is ingediend. Het bestaan van alternatieven kan slechts tot het onthouden van planologische medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [13]
25.2.
Eiser 2 heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich voordoet. Vergunninghouder heeft onweersproken gesteld dat zonnepanelen op daken op industrieterreinen of op een geluidswal niet een gelijkwaardig resultaat aan stroom kunnen opleveren als het vergunde zonnepark. Bovendien is de keuze voor dit zonnepark op deze locatie het resultaat van een uitgebreide verkenning binnen de RES-regio, waarbij ook de gemeenten Den Haag en Pijnacker-Nootdorp en de provincie zijn betrokken.
25.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Instemming provincie en gemeenten
26. Eiser 2 stelt dat de omliggende gemeenten en de provincie Zuid-Holland tegen de komst van het zonnepark zijn. Om die reden had de omgevingsvergunning niet verleend mogen worden.
26.1.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat instemming of goedkeuring van de (bestuursorganen van de) omliggende gemeenten en de provincie niet is vereist om de onderhavige omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Reeds daarom slaagt het betoog van eiser 2 niet. Bovendien zijn de gemeenten Den Haag en Pijnacker-Nootdorp en de provincie betrokken geweest bij de verkenning binnen de RES-regio en hebben zij zich na bestudering van de aanvraag en nader overleg positief uitgesproken over het zonnepark.
26.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tijdsgeest
27. Eiser 2 voert aan dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor een zonnepark in strijd is met de tijdsgeest. De salderingsregeling is namelijk afgeschaft en veel burgers moeten betalen voor het terug leveren van zonne-energie.
27.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen ruimtelijk relevant argument dat bij de beoordeling betrokken kan worden. Reeds om die reden kan het betoog niet slagen.
Vandalisme en toename verkeersbewegingen
28. Eiser 2 vreest dat het zonnepark zal leiden tot vandalisme en tot meer verkeersbewegingen in de straat.
28.1.
Ten aanzien van het gevreesde vandalisme overweegt de rechtbank dat dit een aspect van de handhaving van openbare orde betreft dat in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen. Dit aspect valt buiten het toetsingskader voor de aangevraagde omgevingsvergunning.
28.2.
Dat het zonnepark zal leiden tot een significante toename van verkeersbewegingen heeft eiser 2 naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. In de ruimtelijke onderbouwing is toegelicht dat uitsluitend gedurende de aanleg- en ontmantelingsfasen er tijdelijk een toename zal zijn van het aantal verkeersbewegingen. Tijdens de looptijd van het zonnepark zal alleen extra verkeer aanwezig zijn voor het beheer en onderhoud van het zonnepark. Dit beperkt zich tot een aantal keer per jaar.
28.3.
Ook deze beroepsgronden slagen dus niet.
Conclusie en gevolgen
29. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzitter, mr. J. Schaaf, rechter en mr. R.S. Wijling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
De voorzitter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 (Stichting Varkens in Nood), ECLI:EU:C:2021:7 en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.6, en 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1008, onder 3.2.
2.Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw in samenhang met artikel 1.1 van bijlage 1 van de Chw.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178, r.o. 4.3.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:902, r.o. 7.5.
5.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3388, r.o. 6.2.
6.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2635, r.o. 11.1.
7.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2674, r.o. 4.1.
8.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:354, r.o. 5.2.
9.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
10.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.74 en 10.75.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.66.
12.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3580, r.o. 14-14.4.