In deze zaak heeft eiser, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om herbeoordeling van de WIA-uitkering. Eiser heeft op 19 november 2024 om een herbeoordeling gevraagd, maar heeft op 9 april 2025 beroep ingesteld omdat er geen beslissing was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), is overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder binnen negen weken na de uitspraak een besluit moet nemen, en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed en dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de structurele tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv, wat heeft geleid tot het niet tijdig nemen van beslissingen.