ECLI:NL:RBDHA:2025:12985
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van hechte persoonlijke banden tussen broer en zus
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse man geboren in 2004, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. Eiser wil in Nederland verblijven bij zijn zus, referente, die in 1996 is geboren. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 8 juli 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 17 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een tolk aanwezig waren. De rechtbank heropende het onderzoek na de zitting, omdat het niet volledig was, en stelde schriftelijke vragen aan de partijen. Uiteindelijk werd besloten dat een nadere zitting niet nodig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en referente, zoals vereist onder artikel 8 van het EVRM. De minister concludeerde dat de banden tussen hen voornamelijk samenhangen met het overlijden van hun ouders, wat niet aannemelijk is gemaakt. Eiser betoogde dat de minister een verkeerd beoordelingscriterium had toegepast door te eisen dat de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt. De rechtbank volgde eiser hierin niet, maar erkende dat de minister niet voldoende had gemotiveerd dat er geen hechte persoonlijke banden waren. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister voldoende had gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van hechte persoonlijke banden, en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van de feitelijke situatie en de bewijsstukken die door partijen zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op een machtiging tot voorlopig verblijf en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt.