ECLI:NL:RBDHA:2025:12985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL24.20712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van hechte persoonlijke banden tussen broer en zus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse man geboren in 2004, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. Eiser wil in Nederland verblijven bij zijn zus, referente, die in 1996 is geboren. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 8 juli 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 17 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een tolk aanwezig waren. De rechtbank heropende het onderzoek na de zitting, omdat het niet volledig was, en stelde schriftelijke vragen aan de partijen. Uiteindelijk werd besloten dat een nadere zitting niet nodig was.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en referente, zoals vereist onder artikel 8 van het EVRM. De minister concludeerde dat de banden tussen hen voornamelijk samenhangen met het overlijden van hun ouders, wat niet aannemelijk is gemaakt. Eiser betoogde dat de minister een verkeerd beoordelingscriterium had toegepast door te eisen dat de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt. De rechtbank volgde eiser hierin niet, maar erkende dat de minister niet voldoende had gemotiveerd dat er geen hechte persoonlijke banden waren. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister voldoende had gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van hechte persoonlijke banden, en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van de feitelijke situatie en de bewijsstukken die door partijen zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op een machtiging tot voorlopig verblijf en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20712
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.M. Straver),

en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 8 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [referente] , B. Hidgehock als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft schriftelijke vragen gesteld aan partijen. Partijen hebben hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Nadat partijen hebben aangegeven niet nog een zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft eiser aangevraagd?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2004 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij wil in Nederland verblijven bij zijn zus: [referente] , geboren op [geboortedatum 2] 1996, van
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Nigeriaanse nationaliteit, die in Nederland een asielvergunning heeft. Eiser heeft een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (hierna: referente) op grond van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het standpunt van de minister?
3. De minister vindt - kort gezegd - dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referente voldoende zijn onderbouwd, maar dat er tussen hen geen familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat. Volgens de minister bestaan er geen hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. De minister komt met name tot deze conclusie omdat eiser en referente zeggen dat deze banden voor een belangrijk deel samenhangen met het overlijden van hun ouders en hun grootmoeder, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun ouders en grootmoeder daadwerkelijk zijn overleden. Ten eerste hebben zij dat niet aannemelijk gemaakt met de door hen ingediende originele documenten. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 13 juni 2022 blijkt namelijk dat de notariële aktes zeer wel mogelijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven zijn en dat de overlijdensverklaringen zeer wel mogelijk frauduleus zijn verkregen. Ten tweede hebben zij dat niet aannemelijk gemaakt met de andere stukken en gegeven verklaringen. Omdat het overlijden van de ouders niet aannemelijk is gemaakt, heeft de minister de aanvraag ook afgewezen vanwege het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de ouders van eiser.

Wat is het standpunt van eiser?

4. Eiser vindt - kort gezegd - dat de minister een verkeerd beoordelingscriterium heeft toegepast. De minister heeft ten onrechte beoordeeld of er sprake is van een band die de gebruikelijke band overstijgt. De enkele omstandigheid dat eiser en referente hebben samengewoond, is al voldoende voor het aannemen van hechte persoonlijke banden. Voor zover dit niet voldoende zou zijn, blijkt in ieder geval uit alle feiten en omstandigheden - waarover eiser en referente hebben verklaard en waarvan zij originele documenten en overige bewijsstukken hebben ingediend - dat er sprake is van hechte persoonlijke banden. De minister heeft deze stukken en verklaringen niet of onvoldoende integraal betrokken en in onderlinge samenhang beoordeeld. Daarbij heeft de minister teveel gewicht toegekend aan de vraag of het overlijden van de ouders en de grootmoeder van eiser en referente aannemelijk is gemaakt - hetgeen volgens eiser wel het geval is.

Heeft de minister aan het juiste criterium getoetst?

5. Uit rechtspraak van het EHRM2 blijkt dat tussen meerderjarige en minderjarige broers of zussen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM kan bestaan als sprake is van hechte persoonlijke banden. Uit rechtspraak van de ABRvS blijkt dat de vraag of er sprake is van hechte persoonlijke banden een kwestie is van feitelijke aard.3 De minister neemt blijkens Werkinstructie (WI) 2020/16 familie-of gezinsleven aan tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Of sprake is van hechte persoonlijke banden, moet altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke
2 Zie het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 26 november 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508 (Vasquez t. Zwitserland).
3 ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
banden is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de enkele omstandigheid dat hij met referente heeft samengewoond, al maakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Anders dan eiser stelt, kan dit niet worden afgeleid uit de uitspraak van de ABRvS van 3 augustus 20174, waarin wordt verwezen naar het arrest van het EHRM van 25 november 2014 (Kruškić)5. Dit arrest ziet op het aannemen van familie- en gezinsleven tussen een grootouder en een minderjarig kleinkind en deze familieband is niet zonder meer vergelijkbaar met de band tussen broers en zussen. Overigens blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 15 november 20246 dat uit het arrest Kruškić níet kan worden afgeleid dat al sprake is van hechte persoonlijke banden tussen grootouders en kleinkinderen als de grootouders enige tijd met die kleinkinderen en hun ouders hebben samengewoond. Het samenwonen is op zichzelf geen vereiste voor het aannemen van hechte persoonlijke banden, maar is een factor die moet worden betrokken in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden.
5.2.
De rechtbank volgt eiser wel in zijn stelling dat de minister zich in het bestreden besluit en tijdens de zitting ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake móet zijn van een situatie waarin de band tussen eiser en referente de gebruikelijke omgang ontstijgt. Dit criterium volgt immers niet uit de hierboven weergegeven rechtspraak van het EHRM en de ABRvS, en blijkt ook niet uit het in WI 2020/16 neergelegde beleid van de minister. Daarin staat namelijk dat, ‘ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, dit kan duiden op hechte persoonlijke banden’. Het ontstijgen van de gebruikelijke omgang is dus een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden, maar is geen vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit echter niet dat de minister, door te toetsen of er sprake is van een band die de gebruikelijke omgang ontstijgt, in wezen heeft getoetst aan het zwaardere criterium van ‘more than normal emotional ties’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid), zoals eiser tijdens de zitting heeft gesteld. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister wel aan de hand van de feitelijke situatie zoals door eiser en referente naar voren is gebracht, heeft getoetst of er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente.
5.3.
In het kader van de vraag of er tussen eiser en referente familie- of gezinsleven bestaat, dienen alle verklaringen en alle bewijsstukken die eiser en referente ter onderbouwing daarvan hebben ingediend in onderlinge samenhang door de minister bij de beoordeling te worden betrokken. Voor de stelling van de minister dat de integrale beoordeling enkel toeziet op het vaststellen van de familierechtelijke relatie, ziet de rechtbank geen rechtvaardiging. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2022 kan worden opgemaakt dat de minister aan de overgelegde bewijsstukken een verschillende bewijswaarde mag toekennen7.
5.4.
Het vorenstaande geeft de rechtbank geen aanleiding om het standpunt van eiser te volgen dat de minister bij de beoordeling een onjuist criterium heeft toegepast door geen integrale beoordeling te verrichten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de minister alle feiten
5 ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.
en omstandigheden en overgelegde bewijsstukken bij de beoordeling heeft betrokken en dus daarmee de aanvraag integraal heeft beoordeeld. De minister heeft alleen een andere bewijswaarde aan de verklaringen en bewijsstukken toegekend dan die eiser daaraan toegekend wenst te zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiser en referente?
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. De rechtbank legt dat hierna uit.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister is uitgegaan van de verklaringen van referente tijdens de hoorzitting in bezwaar over de gestelde hechte persoonlijke banden. Referente heeft verklaard dat zij tot aan haar vertrek in 2015 uit Nigeria altijd met eiser heeft samengewoond. Hun ouders zijn in 2008 bij een auto-ongeluk omgekomen. Eiser was toen slechts 4 jaar oud. Eiser en referente zijn toen bij grootmoeder gaan wonen, die toen al 80 jaar oud was. Referente heeft verder verklaard dat zij vanaf die tijd samen met grootmoeder de moederrol vervulde voor eiser. Referente verzorgde eiser, bracht de dag met hem door, droeg hem, kookte, douchte hem en ze aten samen. Vanaf het moment dat referente moest vluchten uit Nigeria, heeft zij zoveel als mogelijk contact met eiser en probeert zij hem moreel en financieel te ondersteunen. De minister heeft het standpunt ingenomen dat deze feiten en omstandigheden voor een belangrijk deel samenhangen met de verklaring dat de ouders in 2008 - en de grootmoeder in 2017 - zijn overleden. De rechtbank kan de minister daarin volgen. Het samenwonen in gezinsverband en met name de feitelijke rol die referente bij de verzorging en opvoeding van eiser stelt te hebben gehad, hangen sterk samen met het overlijden van de ouders. De minister heeft daarom veel waarde mogen toekennen aan de vraag of eiser en referente het overlijden van hun ouders (en grootmoeder) aannemelijk hebben gemaakt.
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de minister in het kader van de vraag of het overlijden van de ouders en grootmoeder aannemelijk is gemaakt door eiser en referente, alle ingediende bewijsstukken en verklaringen heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het overlijden niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.1.
Voor wat betreft de door eiser ingediende notariële aktes heeft de minister het standpunt mogen innemen dat hieraan slechts een lage bewijswaarde kan worden toegekend gelet op de conclusie van Bureau Documenten, de verklaringen van referente en de administratieve praktijk in Nigeria, in samenhang bezien. Daarbij stelt de minister vast dat niet kan worden uitgegaan van de inhoud van de notariële aktes. Blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 13 juni 2022 zijn de notariële aktes zeer wel mogelijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven, gelet op de omstandigheid dat de handtekening van de verklaarder op de documenten afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. De minister heeft toegelicht dat het beschikbare vergelijkingsmateriaal het paspoort van eiser betreft. Referente heeft verklaard dat de handtekeningen afwijken omdat eiser jong is en experimenteert met zijn handtekening. De minister heeft deze verklaring niet verschonend hoeven vinden, mede gelet op het relatief korte tijdsverloop tussen de afgifte van de aktes in januari 2022 en het paspoort in april
2022. De minister heeft vervolgens mogen vinden dat de latere verklaring van referente - dat het in Nigeria normaal is om meer dan één handtekening te hebben - niet correspondeert met haar eerdere verklaring dat eiser experimenteert. De minister heeft daarom ook deze verklaring van referente onvoldoende mogen vinden. Bij het voorgaande heeft de minister de administratieve praktijk in Nigeria van belang mogen achten. Uit het Algemeen Ambtsbericht van maart 2021, pagina 42, blijkt dat er in de verslagperiode in Nigeria sprake was van corruptie bij de afgifte van documenten door de autoriteiten. Uit het Algemeen Ambtsbericht van januari 2023, pagina 40, blijkt dat documentfraude in de verslagperiode in Nigeria veel voorkomt en dat onder andere geboortecertificaten, huwelijkscertificaten, paspoorten en internationale rijbewijzen documenten zijn die vaak vervalst worden. De rechtbank volgt de minister in diens standpunt dat dit geen limitatieve opsomming betreft en dat de informatie dus ook betrekking kan hebben op notariële aktes.
8.2.
Eiser heeft aangevoerd dat in de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten ten onrechte is opgenomen dat de afgiftedatum van de notariële aktes 28 juni 2022 is, dat dit 28 januari 2022 moet zijn en dat de minister de vergewisplicht heeft geschonden door dit niet terug te koppelen aan Bureau Documenten. Deze terugkoppeling die had moeten plaatsvinden, was voor de minister dan ook hét moment geweest om de door eiser ingediende kopie van het politierapport van 28 januari 2022 voor het verkrijgen van de notariële aktes en de kopie van de verklaring van de cardioloog van 25 januari 2022 over het overlijden van grootmoeder aan Bureau Documenten voor te leggen.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet de vergewisplicht heeft geschonden door geen navraag te doen bij Bureau Documenten over de afgiftedatum van de notariële aktes.
Partijen zijn het erover eens dat de afgiftedatum blijkens de notariële aktes 28 januari 2022 is omdat de afkorting “Jay” op de aktes voor “January” staat. De minister heeft terecht het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat er in de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten is uitgegaan van 28 juni 2022, geen invloed heeft gehad op de conclusie van Bureau Documenten ten aanzien van de echtheid van de aktes. Deze conclusie is namelijk uitsluitend gebaseerd op de omstandigheid dat de handtekening van de verklaarder afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en staat geheel los van de afgiftedatum van de aktes. Ten aanzien van de kopieën van het politierapport en van de verklaring van de cardioloog heeft de minister het standpunt ingenomen dat niet kan worden uitgegaan van de inhoud hiervan omdat het kopieën zijn en dat Bureau Documenten deze kopieën niet kan beoordelen op echtheid. Na de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld aan de minister en aan Bureau Documenten, waarbij de rechtbank aan de minister heeft gevraagd om de kopieën alsnog voor te leggen aan Bureau Documenten. De minister heeft dit gedaan. In zoverre is aan de wens van eiser voldaan. Uit de schriftelijke reactie van Bureau Documenten, zoals weergegeven in het verweerschrift van de minister van 11 februari 2025, blijkt echter dat Bureau Documenten de kopieën niet kan beoordelen vanwege de kwaliteit van de scans. Het standpunt van de minister dat de kopieën - gelet op de conclusie van Bureau Documenten, de verklaringen van referente en de administratieve praktijk in Nigeria, in samenhang bezien - weinig gewicht in de schaal leggen, blijft daarom in stand.
8.3.
Voor wat betreft de overlijdensverklaringen heeft de minister vervolgens het standpunt mogen innemen dat ook hieraan een lage bewijswaarde toekomt in de zin dat van de inhoud daarvan niet kan worden uitgegaan. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 13 juni 2022 blijkt namelijk dat de overlijdensverklaringen zeer wel mogelijk frauduleus zijn verkregen omdat de notariële aktes - die zeer wel mogelijk niet
bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven - betrekking hebben op het overlijden van de in de overlijdensverklaringen genoemde personen. Uit de verklaringen van referente blijkt dat de notariële aktes - die zeer wel mogelijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven - de onderliggende documenten zijn voor het verkrijgen van de overlijdensverklaringen. Ook uit algemene informatie van de Immigration and Refugee Board of Canada (IRBC) van 2 november 2020, waarnaar de minister in het bestreden besluit heeft verwezen, blijkt dat voor het verkrijgen van een overlijdensverklaring een notariële akte moet worden ingediend. De minister heeft mogen vinden dat de verklaring van referente dat de overlijdensverklaringen wel echt zijn omdat hierop de juiste stempels staan van de federale republiek Nigeria, niet opweegt tegen de bevindingen van Bureau Documenten en de informatie van de IRBC. Datzelfde geldt voor de foto’s van het kantoor waar de overlijdensverklaringen door eiser zouden zijn verkregen, die referente heeft ingediend. Deze foto’s zeggen namelijk niets over de echtheid van de overlijdensverklaringen. Uit de informatie van de IRBC blijkt verder dat
- naast het indienen van een notariële akte - ook moet worden ingediend: een verklaring van het ziekenhuis waarop de oorzaak van het overlijden vermeld staat, een identificerend document van de aanvrager en twee pasfoto’s. De minister heeft terecht het standpunt ingenomen dat de verklaring van referente over welke documenten eiser heeft ingediend voor het verkrijgen van de overlijdensverklaringen niet correspondeert met deze informatie. Daartoe heeft de minister erop mogen wijzen dat referente niet heeft verklaard dat eiser ziekenhuisverklaringen heeft ingediend waarop de oorzaak van het overlijden vermeld staat. Verder constateert de rechtbank dat referente heeft verklaard dat eiser zijn paspoort heeft gebruikt om de overlijdensverklaringen te verkrijgen. De overlijdensverklaringen dateren echter van 28 januari 2022, terwijl de afgiftedatum van het paspoort van eiser 26 april 2022 is. De rechtbank heeft referente na de zitting gevraagd om hiervoor een verklaring te geven. Daarop heeft referente naar voren gebracht dat zij tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard hoe zij denkt dat eiser de overlijdensverklaringen heeft verkregen, maar dat zij er zelf niet bij was en dat zij het daarom niet weet en dat eiser (inmiddels) per e-mail heeft laten weten dat hij zijn geboorteakte heeft gebruikt om de overlijdensverklaringen te verkrijgen. De rechtbank volgt deze verklaringen van eiser en referente niet, omdat ze wisselend zijn en referente tijdens de hoorzitting niet heeft verklaard dat zij het niet weet of dat zij twijfelt. Uit het verslag van de hoorzitting, pagina 5, blijkt dat referente tweemaal ondubbelzinnig heeft verklaard dat eiser zijn NIN moest indienen en zijn paspoort moest overleggen om de overlijdensverklaringen te verkrijgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de informatie van de IRBC en de onderliggende bron omdat dit ziet op een andere periode en omdat het niet ziet op de vraag welke vereisten er in de praktijk door de Nigeriaanse autoriteiten worden gehanteerd bij de afgifte van de documenten, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vereisten na oktober 2020 zijn veranderd dan wel dat de vereisten in de praktijk niet worden nageleefd.
8.4.
De minister heeft vervolgens het standpunt mogen innemen dat eiser en referente het overlijden van hun ouders en grootmoeder ook niet aannemelijk hebben gemaakt met de foto’s van de graven omdat hieruit niet kan worden afgeleid dat dit de graven van hun ouders en grootmoeder zijn. De omstandigheid dat referente al tijdens het eerste gehoor in de asielprocedure heeft verklaard dat haar ouders en grootmoeder overleden zijn en haar verklaringen daarmee consistent zijn, heeft de minister gelet op al het voorgaande onvoldoende mogen vinden om het overlijden van haar ouders en grootmoeder alsnog aannemelijk te achten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij referente op grond van artikel 8 van het EVRM krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.