In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat er een actueel gevaar voor de openbare orde bestond. Eiser, van Turkse nationaliteit, voerde aan dat de maatregel onvoldoende was gemotiveerd, aangezien de feiten waarvoor hij was veroordeeld meer dan 20 jaar oud waren en hij sindsdien niet meer in aanraking was gekomen met justitie.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister in de maatregel onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake was van een actueel gevaar voor de openbare orde. De rechtbank benadrukte dat een enkele verwijzing naar eerdere veroordelingen niet volstaat om een actueel gevaar te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring, die onrechtmatig was opgelegd. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.200,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en werden de proceskosten van eiser vergoed.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2025 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.