ECLI:NL:RBDHA:2025:13007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens onvoldoende motivering van actueel gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat er een actueel gevaar voor de openbare orde bestond. Eiser, van Turkse nationaliteit, voerde aan dat de maatregel onvoldoende was gemotiveerd, aangezien de feiten waarvoor hij was veroordeeld meer dan 20 jaar oud waren en hij sindsdien niet meer in aanraking was gekomen met justitie.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister in de maatregel onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake was van een actueel gevaar voor de openbare orde. De rechtbank benadrukte dat een enkele verwijzing naar eerdere veroordelingen niet volstaat om een actueel gevaar te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring, die onrechtmatig was opgelegd. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.200,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en werden de proceskosten van eiser vergoed.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2025 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28633
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. Gürses),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: M. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Cetinkaya. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1973] .
Actueel gevaar voor de openbare orde
2. Eiser voert aan dat in de maatregel onvoldoende is gemotiveerd dat er in zijn geval sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde. De feiten waarvoor eiser is veroordeeld zijn meer dan 20 jaar oud. Sindsdien is eiser niet meer in aanraking gekomen met justitie. Omdat er geen actueel gevaar voor de openbare orde is, is de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw onrechtmatig opgelegd.
3. De minister stelt zich op het standpunt dat de bewaring terecht op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw is opgelegd en dat in de maatregel voldoende is gemotiveerd dat in eisers geval sprake is van een actueel gevaar voor de openbare orde. De minister voert daartoe aan dat de maatregel in samenhang moet worden gelezen met het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 15 januari 2025. Ter zitting heeft de minister gewezen op het feit dat in de maatregel is overwogen dat eiser gedurende tien
jaar in Turkije heeft verbleven om zijn straf te ontlopen. Ook is in de maatregel overwogen dat eiser door het plegen van de strafbare feiten schade aan de Nederlandse samenleving heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft de minister de ernst van de gepleegde feiten benadrukt en daarvoor verwezen naar de motivering in het terugkeerbesluit en inreisverbod van 15 januari 2025.
4. Voor een bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw dient verweerder te motiveren dat en waarom de persoonlijke gedragingen van de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar voor
de openbare orde vormen. Hierbij mag niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar een veroordeling om dat gevaar te motiveren.¹ Het verwijzen naar het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod volstaat evenmin. De minister moet motiveren dat en waarom de redenen die hebben geleid tot het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod ook een bewaring krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw rechtvaardigen, waarbij niet kan worden volstaan met een verwijzing naar de antecedenten van de vreemdeling.²
5. De rechtbank oordeelt dat de minister in de maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in eisers geval sprake is van een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. In de maatregel is overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde met een verwijzing naar eisers veroordeling voor gepleegde strafbare feiten in 2002. Tevens is overwogen dat eiser – wederom met een verwijzing naar eisers antecedenten – door het plegen van de misdrijven een daadwerkelijk en actueel gevaar is voor de openbare orde, ondanks de omstandigheid dat de strafbare feiten al een aanzienbare tijd geleden zijn gepleegd. Uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling volgt echter dat een enkele verwijzing naar de gepleegde strafbare feiten niet volstaat om het actuele en voldoende ernstige gevaar te motiveren. De stelling ter zitting dat de maatregel van bewaring in samenhang moet worden gelezen met het terugkeerbesluit en inreisverbod slaagt niet. Het is aan de minister om in de maatregel van bewaring voldoende onderbouwing te geven voor de maatregel. Daarbij komt dat uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling volgt dat de minister ook niet kan volstaan met een verwijzing naar het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod. Voor zover de minister ter zitting heeft verwezen naar de motivering in de maatregel dat eiser zich gedurende tien jaren in Turkije heeft opgehouden (tot 2019) om zijn (inmiddels uitgezeten) straf in Nederland te ontlopen en naar de motivering in de maatregel dat eiser door het plegen van de strafbare feiten schade aan de Nederlandse samenleving heeft veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat daarmee onvoldoende kenbaar is gemotiveerd waarom deze persoonlijke gedragingen van eiser een voldoende ernstig en met name actueel gevaar voor de openbare orde vormen. De maatregel is onvoldoende gemotiveerd en is hierdoor onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 8 juli 2025.
1. Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4075) en 13 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1528).
2 Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:959).
7. Omdat het beroep gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 8 juli 2025;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.