ECLI:NL:RBDHA:2025:13147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24/9875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004)

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2025, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het besluit van het college om de aanvraag van eiser om bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) buiten behandeling te stellen, beoordeeld. Eiser had op 3 april 2024 een aanvraag ingediend, maar het college stelde deze buiten behandeling omdat eiser niet alle gevraagde documenten had overgelegd. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat eiser niet alle benodigde informatie had verstrekt om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Eiser had weliswaar enkele documenten ingediend, maar essentiële stukken ontbraken nog steeds. De rechtbank concludeert dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld en dat er geen sprake was van een toezegging van het college om eiser een Bbz-uitkering toe te kennen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om de aanvraag van eiser om een uitkering in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank of het college de buiten behandelingstelling van eisers aanvraag terecht heeft gehandhaafd.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college in redelijkheid eisers aanvraag om bijstand op grond van het Bbz 2004 niet in behandeling heeft kunnen nemen. Eiser heeft weliswaar in bezwaar nog een aantal van de gevraagde documenten overgelegd, maar het college heeft nog steeds niet alle opgevraagde documenten ontvangen. De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is geweest van een toezegging van de kant van het college om eiser een bedrag van € 6.000,- uit te betalen en hem voor de duur van een jaar een Bbz-uitkering toe te kennen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 3 april 2024 bijstand op grond van het Bbz 2004 aangevraagd voor levensonderhoud. In het primaire besluit van 27 mei 2024 heeft het college deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en ook de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft op 28 augustus 2024 ter zake van het bezwaar een hoorzitting gehouden. De voorzieningenrechter heeft op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening en dat afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 2 december 2024 (bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit van 27 mei 2024 gehandhaafd.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, diens gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968, heeft de Franse nationaliteit en is sinds 1 december 2011 eigenaar van de onderneming [bedrijfsnaam] BV. In het besluit van 4 oktober 2023 heeft het college eiser met ingang van 13 april 2023 voor de duur van een jaar een Bbz-uitkering toegekend van € 1.216,62 per maand. Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar met het besluit van 23 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen destijds beroep ingesteld. Met de uitspraak van 9 april 2024 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in hoger beroep inmiddels de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2]
2.1.
Op 3 april 2024 heeft eiser zich opnieuw bij het college gemeld om bijstand op grond van het Bbz 2004 aan te vragen. Het college heeft eiser met de e-mail van 30 april 2024 gevraagd om zijn aanvraag vóór 20 mei 2024 aan te vullen met een aantal daarin genoemde documenten. Met het besluit van 27 mei 2024 heeft het college besloten eisers aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit is na heroverweging gehandhaafd.
3. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat ondanks de verschillende kansen die eiser heeft gekregen om zijn aanvraag aan te vullen, het college niet alle benodigde informatie van hem heeft ontvangen om een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen. Het college acht het bestreden besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft ook in bezwaar niet alle gevraagde informatie ingeleverd. Daardoor kan niet worden vastgesteld of hij ten tijde van belang in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde en of hij met ingang van 3 april 2024 recht had op een Bbz-uitkering.
4. Eiser heeft aangevoerd dat tijdens de hoorzitting in bezwaar van 28 augustus 2024 door een medewerker van het college de toezegging is gedaan dat aan hem een Bbz-uitkering zou worden verleend. Die medewerker zou daartoe tijdens de hoorzitting een document hebben ondertekend. Volgens eiser heeft het college achteraf een andere draai proberen te geven aan het ondertekenen van dat document door die medewerker. Mocht van een bindende toezegging geen sprake zijn geweest, dan is van belang dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser verkeert in moeilijke financiële omstandigheden. Het college is niet welwillend met zijn aanvraag omgegaan en heeft het hem zo moeilijk mogelijk gemaakt. Het college lijkt niet bereid om daadwerkelijk te onderzoeken wat eisers activiteiten zijn en hoe de prognoses van zijn zakelijke bezigheden eruitzien. Voor eiser is dit onbegrijpelijk. Het college heeft hem immers eerder wel geholpen met een Bbz-uitkering. Op grond van het voorgaande acht hij het bestreden besluit ook in strijd met het zorgvuldigheids- en met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser blijft er verder bij dat hij alle stukken waarover hij redelijkerwijs kon beschikken wel degelijk heeft overgelegd.
5. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
Buiten behandelingstelling van de aanvraag
5.1.
Voor de beoordeling of de aanvrager aanspraak heeft op bijstand, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van zijn aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
5.2.
Het college kan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Maar dan moet de aanvrager wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
5.3.
Het college heeft eiser in de e-mail van 30 april 2024 gevraagd om vóór 20 mei 2024 zijn aanvraag aan te vullen met de in die e-mail genoemde gegevens. Niet betwist is dat deze gegevens relevant waren voor de beoordeling van eisers aanvraag en dat hij hierover redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
5.4.
Eiser heeft een aantal van de gevraagde gegevens overgelegd, maar op 20 mei 2024 bleken toch nog de volgende stukken te ontbreken:
• een verklaring van eiser waarom het hem, ondanks dat hij voorafgaand aan zijn aanvraag een jaar lang een Bbz-uitkering heeft ontvangen, niet is gelukt zijn bedrijf levensvatbaar te krijgen;
• kopie van de oprichtingsakte van zijn BV;
• kopie van de kapitaaloverzichten van de BV;
• kopie van een recent overzicht van het aandelenregister;
• kopieën van de jaarrekening (balans en verlies- en winstrekening + toelichting) van de boekjaren 2020 tot en met 2023;
• kopieën van de belastingaangiften over de jaren 2020 tot en met 2023;
• voorlopige resultatenrekening en balans van 2024;
5.5.
Het voorgaande betekent dat eiser niet binnen de geboden hersteltermijn alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Niet gebleken is dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Het college was daarom bevoegd om eisers aanvraag buiten behandeling te laten.
Evenredigheid
5.6.
Eiser heeft in de bezwaarfase nog een aantal gegevens overgelegd. Als een aanvrager na buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag de gevraagde gegevens in de bezwaarfase alsnog verstrekt, mag de bijstandverlenende instantie de buitenbehandelingstelling handhaven, maar hoeft dat niet te doen. [3]
5.7.
Hier deed zich echter de situatie voor dat, ondanks dat eiser in bezwaar nog gegevens heeft overgelegd, er toch nog een aantal gegevens ontbraken. Het gaat daarbij om:
• de toelichtingen op de jaarrekeningen 2020 tot en met 2022;
• de jaarrekening (balans en verlies- en winstrekening + toelichting) van 2023;
• aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2023;
• de voorlopige resultatenrekening en balans 2024.
5.8.
Nu eiser in bezwaar nog steeds niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, bestond er voor het college geen aanleiding om diens aanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen. Het college kon immers, nu er nog essentiële stukken ontbraken, niet beoordelen of eiser met ingang van 3 april 2024 aanspraak kon maken op een Bbz-uitkering. Dat eiser wel alle gegevens zou hebben ingeleverd, zoals hij bij herhaling heeft betoogd, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat eiser de ontbrekende stukken ook niet in beroep alsnog heeft overgelegd.
5.9.
Het college heeft daarom terecht de buiten behandelingstelling van eisers aanvraag gehandhaafd.
De toezegging
5.10.
Eiser heeft ook nog betoogd dat een medewerker van het college hem tijdens de hoorzitting in bezwaar een bedrag van € 6.000,- in de vorm van een Bbz-uitkering heeft toegezegd. Deze persoon zou een door eiser ter zitting opgestelde verklaring hebben ondertekend waar dit uit blijkt.
5.11.
De rechtbank merkt deze beroepsgrond aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.12.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die situatie zich hier heeft voorgedaan. Uit het verslag van de hoorzitting komt naar voren dat eiser de bezwaarmedewerker een door hem ter zitting met de hand geschreven verklaring heeft voorgehouden met het verzoek deze te ondertekenen ter bevestiging van de ontvangst van de door eiser ingeleverde verklaring en documenten. De bezwaarmedewerker heeft aangegeven daarom de pagina's 1, 3 en 4 van die verklaring te hebben ondertekend, doch uitsluitend ter bevestiging dat de meegenomen stukken en eisers verklaring zijn ontvangen en dat deze ter beoordeling zouden worden doorgestuurd naar de afdeling Bbz. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in diens stelling dat het ondertekenen van de overgelegde papieren mede een toezegging inhield over de inwilliging van eisers Bbz-aanvraag en de betaling van € 6.000,-. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.In de uitspraak van 4 maart 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:404
3.zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 15 april 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:577
4.zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 januari 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:96