ECLI:NL:RBDHA:2025:13280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15564 en NL25.15565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk. Eiser, geboren in 1962 en van Ghanese nationaliteit, heeft op 21 maart 2023 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 28 augustus 2023 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 juni 2025 behandeld. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn nadeel is uitgevallen, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie en de toegankelijkheid van zorg in Ghana. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw een belangenafweging in het kader van eisers privéleven moet worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.15564 en NL25.15565
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 10 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. L.T.M. Hooijmans),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 maart 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft op 21 maart 2023 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’. Eiser wenst verblijf op grond van zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] .
3. Verweerder heeft eiser vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat uit het BMA [2] -advies blijkt dat bij het uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Verder heeft verweerder aangenomen dat eiser privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM in Nederland heeft. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt in het kader van eisers privéleven, maar deze is in zijn nadeel uitgevallen. Om die reden heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of de uitzetting van eiser in strijd is met artikel 3 van het EVRM, nu in het BMA-advies is vastgesteld dat bij eisers terugkeer naar Ghana een medische noodsituatie zal ontstaan. Verweerder had in het kader van artikel 3 van het EVRM moeten beoordelen of de medische behandeling in Ghana voor eiser feitelijk toegankelijk is. Ook wijst eiser op het feit dat verweerder ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 64 Vw [3] . In dat kader stelt eiser dat het opgelegde terugkeerbesluit uit 2007 herleeft en verweerder op grond hiervan ook ambtshalve moest beoordelen of de gewijzigde medische omstandigheden bij terugkeer naar Ghana zouden leiden tot schending van het non-refoulementsbeginsel. Eiser stelt dat verweerder te weinig gewicht heeft toegekend aan de door eiser overgelegde informatie over de (on)toegankelijkheid van de voor hem benodigde medische zorg in Ghana.
4.1.
Ten tweede stelt eiser dat de belangenafweging in het kader van zijn privéleven ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eiser sinds 2000 actief is binnen de Wesley Methodist Church, hij al ruim tien jaar als vrijwilliger werkt bij het Wereldhuis en andere organisaties voor ongedocumenteerden en daklozen in Den Haag. Daarnaast geeft eiser sinds 2019 lezingen op scholen over zijn situatie. Verder heeft verweerder niet expliciet betrokken dat eisers medische problematiek ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer in een neerwaartse spiraal terecht komt. [4] Ook is niet kenbaar betrokken dat eiser in Nederland niet omgaat met Ghanezen omdat zij negatief oordelen over zijn lange ongedocumenteerde verblijf in Nederland. Tot slot heeft verweerder de leeftijd van eiser onvoldoende kenbaar betrokken in de belangenafweging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.
In geschil is of verweerder alle feiten en omstandigheden van eisers belangen in kader van zijn privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM kenbaar heeft betrokken bij de gemaakte belangenafweging en of verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser mocht doen uitvallen.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [5] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [6] Daarnaast volgt uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat privéleven, opgebouwd tijdens illegaal verblijf in Nederland, alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [7]
5.3.
Verweerder heeft in bezwaar een BMA-advies opgevraagd naar aanleiding van de overgelegde medische stukken van eiser. Uit het BMA-advies volgt dat eiser kampt aan een veelvoud van medische klachten, waarvan twee, te weten suikerziekte en hoge bloeddruk, zodanig ernstig zijn dat uitblijven van noodzakelijke medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn (drie tot zes maanden) tot gevolg zullen hebben. Zo staat in het BMA-advies dat het staken van medicatie A en B zal leiden tot een verdergaande
ontregeling van de bloedsuikerhuishouding, wat kan leiden tot een diabetisch coma en vervolgens tot overlijden. En daarnaast dat het staken van medicatie C-E zal leiden tot een verdere stijging van de bloeddruk met als gevolg daarvan een grotere kans op ontstaan van cardiovasculaire complicaties als een CVA of hartinfarct. Dit kan leiden tot ADL-afhankelijkheid (bij een CVA) of overlijden (bij beide complicaties). De kans op cardiovasculaire complicaties neemt ook toe door uitblijven van medicatie F waardoor de kans op stolselvorming toeneemt. Verder vermeldt het BMA-advies dat het staken van medicatie G en H zal leiden tot verhoging van de oogdruk en dat dit zal leiden tot een progressieve uitval van het gezichtsveld met uiteindelijk (vrijwel) blindheid en dat het staken van medicatie I zal leiden tot (meer) ontstaan van aanvallen van verminderde gewaarwording.
5.3.
Verweerder heeft in de inhoudelijke toets van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM betrokken dat naar aanleiding van het BMA-advies de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Ghana voldoende gewaarborgd is en dat eiser – voor wat betreft zijn medicatie en medische behandeling – niet aan Nederland gebonden is. [8]
5.4.
De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de onderbouwde stelling van eiser dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet, althans onvoldoende, feitelijk toegankelijk is in Ghana. Eiser heeft tijdens de besluitvormingsfase onder meer onderbouwd wat het gemiddelde inkomen is in Ghana en wat de gemiddelde kosten zijn voor zijn noodzakelijke medische behandelingen. Tussen deze twee bedragen zit een enorm groot verschil. De stelling van verweerder dat eiser (financiële) steun kan inroepen bij onder meer charitatieve instellingen, de kerk en NGO’s, dan wel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen zorgverzekering kan afsluiten in Ghana, vindt de rechtbank in dit geval onvoldoende om te concluderen dat eiser niet heeft aangetoond dat de medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Eiser heeft in beroep een brief van arts [naam] overgelegd waarin wordt aangegeven dat eiser bij terugkeer naar Ghana voor de verkrijging van zijn noodzakelijke behandelingen afhankelijk zal zijn van de aanwezigheid van NGO’s of van een nog op te bouwen lokaal netwerk van mantelzorgers en vrienden. Ook blijkt uit deze brief dat veel van de voorgeschreven medicatie niet onder de NHIS [9] -dekking valt en eiser zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van de medicatie. De arts heeft aangegeven dat het voorgaande aanzienlijke gezondheidsrisico’s voor eiser met zich meebrengt. Ook heeft de arts aangekaart dat de sociale impact van onbehandelde epilepsie niet kan worden onderschat, nu er in Ghana een stigma rond epilepsie hangt waardoor het risico bestaat dat eiser – als hij zijn medicatie niet kan verkrijgen – sociale isolatie zal ervaren en daardoor essentiële sociale ondersteuning zal verliezen. De arts concludeert dat de combinatie van de beperkte NHIS-dekking, de hoeveelheid medische kosten die eiser zelf zal moeten betalen, de ontoereikende medicatiebeschikbaarheid en de sociale barrières het voor eiser moeilijk maken om adequate zorg te verkrijgen. De reactie van verweerder ter zitting – dat uit deze brief niet volgt dat eiser zich niet bij het NHIS zou kunnen verzekeren – is gezien het vorenstaande onvoldoende om aan te nemen dat de zorg feitelijk toegankelijk is in Ghana voor eiser. Volgens de brief valt immers niet alle medicatie die eiser nodig heeft onder de NHIS-dekking. Dit klemt temeer nu uit het BMA-advies blijkt dat eiser ook andere medische aandoeningen heeft, waarvoor eiser eveneens medicatie nodig heeft, en waarvan het uitblijven van behandeling weliswaar niet binnen afzienbare tijd tot een medische noodsituatie zal leiden, maar wel tot gevolg zal hebben dat eiser (vrijwel) blind wordt en het (meer) ontstaan van aanvallen van verminderde gewaarwording. Het is voorstelbaar dat deze medische omstandigheden weer van invloed kunnen zijn op het vermogen van eiser om zijn medische noodzakelijke behandelingen te kunnen regelen, al dan niet met behulp van derden. Uit het BMA-advies blijkt immers dat zijn noodzakelijke medicatie opgehaald moet worden in zeven verschillende apotheken. Zoals eiser ter zitting heeft aangegeven, heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de tijd die eiser nodig zal hebben om zijn medicatie te verkrijgen en het feit dat hij deze tijd juist zal moeten benutten om voor voldoende inkomsten te zorgen om zijn medische behandeling te kunnen bekostigen. Nu verder niet is gebleken dat eiser een sociaal netwerk heeft in Ghana en de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven dat de zus van eiser geen financiële steun wil bieden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Gelet op de medisch complexe situatie, in het licht van alle door eiser ingebrachte informatie met betrekking tot de feitelijke toegankelijkheid van de voor eiser noodzakelijke medische behandelingen, acht de rechtbank de tegenwerping van verweerder dat, kort samengevat, eiser zich kan wenden tot charitatieve en kerkelijke instellingen voor de financiering van zijn medische behandelingen, en dat eiser daarom voor zijn medische behandeling niet aan Nederland is gebonden, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in zijn nadeel is uitgevallen. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek [10] in het bestreden besluit.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van het motiveringsgebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, waarbij hij opnieuw een belangenafweging in het kader van eisers privéleven moet maken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.721-. [11]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2721,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Eiser beroept zich in dit kader op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2022, C-69/21 (
5.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, en 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1920.
8.Deze werkwijze is neergelegd in Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, p. 25.
9.Het National Health Insurance Scheme (NHIS) in Ghana.
10.Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.