ECLI:NL:RBDHA:2025:13582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19297 en NL25.19298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijke vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Slovenië asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2025 behandeld, maar zowel de eiser als de verweerder zijn niet verschenen. De eiser heeft een voorlopige voorziening ingediend, maar de rechtbank heeft besloten geen zitting te houden in deze zaak.

De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De eiser heeft aangevoerd dat de minister niet adequaat is ingegaan op zijn persoonlijke situatie en dat het gebruik van standaardvoornemen onzorgvuldig is. De rechtbank stelt echter vast dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat een standaardvoornemen aan de vereisten kan voldoen, mits het voldoende is toegespitst op de individuele vreemdeling.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.19297 en NL25.19298
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: M. van Werven)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Slovenië ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 3 juni 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en verweerder zijn met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
1.2
Eiser heeft een voorlopige voorziening (NL25.19298) ingediend. De rechtbank
houdt in deze zaak geen zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft de Syrische nationaliteit.
Op 7 februari 2025 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Slovenië asiel heeft aangevraagd. Slovenië is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en een standaardvoornemen heeft uitgebracht waarin de persoonlijke situatie en bezwaren van eiser tegen overdracht naar Slovenië niet kenbaar en inzichtelijk zijn meegenomen. De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 16 oktober 2024 [3] is relevant vanwege de betekenis die in die zaak aan een voornemen wordt gegeven. Uit rechtsoverweging 4 volgt dat het gebruiken van een standaardvoornemen onzorgvuldig is. Het voornemen moet als geheel voldoende toegespitst zijn op de individuele vreemdeling, zodat de vreemdeling in staat is inhoudelijk te reageren op de voorgenomen afwijzing. Daarnaast ziet de uitspraak van de Afdeling [4] van 23 november 2023 [5] op de vraag of het feit dat een voornemen korter is dan een beschikking een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Volgens de Afdeling is sprake van een zorgvuldige voorbereiding als alle voor verweerder dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen. In dit geval is verweerder op geen van de omstandigheden ingegaan die in het belang zijn in het kader van artikel 17 Dublinverordening. Verweerder heeft de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd ten onrechte beoordeeld in het licht van het arrest C.K. en heeft niet gemotiveerd waarom de zaak niet aan zich wordt getrokken. Dit is in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
3.1
Eiser voert ook aan dat het de vraag is of ten aanzien van Slovenië van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Bij terugkeer loopt eiser een risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [6] en artikel 3 van het EVRM [7] . In de zienswijze heeft eiser uitgebreid naar voren gebracht dat hij na overdracht in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomt omdat Slovenië hem geen (adequate) medische zorg en leefgeld verstrekt. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de verklaringen van eiser, waaruit ook volgt dat hij medische klachten (fysiek en psychisch) ervaart. Ook wordt verwezen naar het AIDA-rapport update 2023 [8] . Indien van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan, is dit onvoldoende voor de verwerping van de hardheidsclausule die dragend wordt gemotiveerd. Ter onderbouwing verwijst eiser naar twee uitspraken [9] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Heeft verweerder het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd voorbereid?
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Het betoog van eiser dat verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig is ingegaan op de omstandigheden van eiser en dat verweerder ten onrechte standaard tekstblokken heeft gebruikt, slaagt niet. Een voornemen is een voorbereidingshandeling en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet op welke gronden Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 [10] , waaruit volgt dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen.
6.2
De uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 oktober 2024 leidt niet tot een ander oordeel nu deze afkomstig is van een lager rechtsprekend orgaan. Ook is de situatie die in die uitspraak aan de orde was niet vergelijkbaar met de situatie waar eiser mee te maken heeft. Eiser heeft een volledig gehoor gehad en al zijn bezwaren zijn in de besluitvorming betrokken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. [11] Het is daarom aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Slovenië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Sloveense autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
7.1
Met de verwijzing naar het AIDA-rapport heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Dublinclaimanten worden nog steeds toegelaten tot de asielprocedure in Slovenië en er zijn geen aanknopingspunten dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins. De enkele niet onderbouwde stelling dat Slovenië eiser geen (adequate) medische zorg of leefgeld heeft verstrekt, is onvoldoende. Dit betekent dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Slovenië in zijn algemeenheid ten aanzien van Dublinclaimanten zijn internationale verplichtingen nog altijd nakomt. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangehaald geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank oordeelt verder dat eiser bij voorkomende problemen hierover dient te klagen bij de Sloveense autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen?
8. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in deze verordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder niet snel gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Hij gebruikt de bevoegdheid als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
8.1
Verweerder heeft zich, niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd, op het standpunt gesteld dat wat eiser heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Slovenië. Los van de vraag of eiser zijn verklaringen over hetgeen hem in Slovenië is overkomen heeft onderbouwd, heeft verweerder deze persoonlijke ervaringen reeds betrokken bij de beoordeling in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft ook niet, met bijvoorbeeld medische stukken, onderbouwd dat hij dusdanig is getraumatiseerd door wat hem in Slovenië is overkomen dat van hem redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij naar Slovenië terugkeert. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Slovenië ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
10. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [12] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.ECLI:NL:RBAMS:2024:8723, deze uitspraak is te vinden onder ECLI:NL:RBDHA:2024:23304.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
8.Zie het AIDA-rapport (2023-update) pagina 85 en pagina 95.
9.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:76 en zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20680.
10.ECLI: RVS:2023:4348 r.o. 2.1.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644, zie de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1106, zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 19 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2590.
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.