ECLI:NL:RBDHA:2025:13582
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijke vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Slovenië asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2025 behandeld, maar zowel de eiser als de verweerder zijn niet verschenen. De eiser heeft een voorlopige voorziening ingediend, maar de rechtbank heeft besloten geen zitting te houden in deze zaak.
De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De eiser heeft aangevoerd dat de minister niet adequaat is ingegaan op zijn persoonlijke situatie en dat het gebruik van standaardvoornemen onzorgvuldig is. De rechtbank stelt echter vast dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat een standaardvoornemen aan de vereisten kan voldoen, mits het voldoende is toegespitst op de individuele vreemdeling.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.