ECLI:NL:RBDHA:2025:13590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24384 en NL25.24385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 juli 2025, zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. I.M. Zuidhoek, hadden eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun asielaanvragen. De rechtbank had in een eerdere procedure bepaald dat de minister binnen zes weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn. In deze zaak ging het om een derde beroep, omdat de minister niet tijdig had beslist op de aanvragen van 9 november 2022. De rechtbank oordeelde dat de minister binnen vier weken na de uitspraak een besluit moest nemen, en legde een dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat de minister ook de proceskosten van eisers moest vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de overheid in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24384 en NL25.24385

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL25.115 en NL25.119) heeft deze rechtbank en zittingsplaats de beroepen van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen zes weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, hij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het derde beroep dat eisers hebben ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 9 november 2022.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moeten eisers de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat hij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 21 januari 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister binnen zes weken een besluit op de aanvragen moest nemen. De minister heeft dit niet gedaan.
4. De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvragen. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
6. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Als uitgangspunt geldt dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In dit geval is sprake van een herhaald beroep omdat niet op tijd is beslist. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het niet onmogelijk voor de minister om binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van vier weken een besluit moet nemen, die begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
8. De rechtbank bepaalt in beide zaken tezamen dat de minister een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de door de rechtbank opgelegde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [8] De rechtbank overweegt dat deze dwangsom redelijk is. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- daarvoor voldoende. Als het bestuursorgaan een weigerachtige houding heeft, kan de rechtbank het bedrag van de dwangsom verhogen. In dit geval doet de rechtbank dat niet. Er is geen sprake van een weigerachtige houding bij de minister, maar van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen. Toch is het belangrijk dat de minister spoedig een beslissing neemt op de aanvraag van eiser. Daarom overweegt de rechtbank dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- redelijk is.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister vier weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
10. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9] De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een veroordeling in de proceskosten verbeurt, omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen. In het geval van eisers is er sprake van aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn eisers gezinsleden van elkaar. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op de aanvragen die genomen moet worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.