ECLI:NL:RBDHA:2025:13864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL25.5720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, die claimt Somalische nationaliteit te hebben, zijn asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn asielaanvraag zouden kunnen onderbouwen. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn afgewezen omdat zijn identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de consulaire documenten die eiser heeft overgelegd, niet voldoende zijn om zijn Somalische identiteit en nationaliteit te onderbouwen, omdat deze documenten zijn gebaseerd op eerdere, niet-geverifieerde verklaringen. Eiser is geboren op 18 oktober 2002 en was ten tijde van de aanvraag meerderjarig, waardoor hij niet als alleenstaande minderjarige vreemdeling kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder geen onderzoek naar adequate opvang hoefde te verrichten, omdat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (alias [naam 1] ), eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Imami-Kalloemisier).

Procesverloop

Met het besluit van 30 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond, bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid AMV en een inreisverbod van twee jaar tegen hem uitgevaardigd.
Eiser heeft op 6 februari 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL25.5721), op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Ook is de opa van eiser verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft eerder, op 12 mei 2017 en 12 februari 2018, asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvragen zijn met besluiten van 7 augustus 2017 en 22 oktober 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. De tegen deze besluiten ingestelde beroepen van eiser zijn bij uitspraken van deze rechtbank van 4 oktober 2017 en 19 november 2018, ECLI:NL:RBMNE:2017:4993 en ECLI:NL:RBDHA:2018:13722 ongegrond verklaard. Deze uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraken van 6 oktober 2017 en 27 november 2018 bevestigd.
1.2.
Eiser legt aan de onderhavige, opvolgende asielaanvraag opnieuw ten grondslag dat hij [naam 2] heet, geboren is op [geboortedatum 1] 2005 en de Somalische nationaliteit heeft.
Totstandkoming bestreden besluit
2.1.
Bij de aanvraag, correcties en aanvullingen en zienswijze heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een identiteitsverklaring afgegeven op 21 mei 2021;
- verklaring van geboorte afgegeven op 31 mei 2021;
- nationaliteitsverklaring afgegeven op 31 mei 2021;
- kopie van een overlijdensverklaring van [naam 3] d.d. 22 juni 2021;
- vier identiteitsbevestigingen ondertekend op 14 juli 2021;
- ongedateerd overzicht documenten eiser Somalische vertegenwoordiging;
- kopieën eerste gehoren d.d. 19 oktober 2010 en 5 april 2010 van [naam 4] en [naam 5] ;
- afdrukken van artikelen ‘Haagse ambtenaar leverde paspoorten aan onderwereld: ‘Ik had vaak niet eens geld om eten te betalen’ van de Volkskrant d.d. 1 december 2022 en ‘Opnieuw ambtenaar gearresteerd voor leveren van valse paspoorten’ van Omroep West d.d. 20 september 2022;
- brief aan [naam 3] d.d. 20 juni 2020, trackingoverzicht en een scan retourbewijs;
- verslag contact met Tanzaniaanse vertegenwoordiging d.d. 6 januari 2025; en
- e-mails aan Tanzaniaanse vertegenwoordiging van 13 en 20 januari 2025.
2.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe relevante feiten of omstandigheden. Volgens verweerder heeft eiser met de in 2.1. genoemde stukken nog steeds niet de gestelde identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst aannemelijk gemaakt. Verweerder blijft opnieuw uitgaan van de Tanzaniaanse nationaliteit en identiteit omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de op het Tanzaniaanse paspoort genoemde persoon is en dit paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. Daarom zijn de verklaringen over de gestelde problemen in Somalië niet geloofwaardig en worden deze niet verder getoetst, aldus verweerder. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts komt eiser volgens verweerder niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor AMV. Ten tijde van de minderjarigheid van eiser kon niet worden vastgesteld of sprake was van adequate opvang voor eiser in Tanzania. Eiser heeft namelijk het onderzoek gefrustreerd door valse verklaringen af te leggen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Omdat eiser inmiddels meerderjarig is, wordt er geen aanvullend onderzoek meer opgestart naar adequate opvang, aldus verweerder.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht. Daartoe voert eiser aan dat in het digitale rechtbankdossier een aantal relevante stukken ontbreekt, te weten: de resultaten uit EU-VIS van 12 mei 2017, een lp-aanvraag van 11 september 2017, een visumaanvraag van eiser, een visumaanvraag van eisers gestelde moeder en de reactie van de Tanzaniaanse autoriteiten op de lp-aanvraag van 11 september en 16 oktober 2017.
4.1.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen aan de rechter en de belanghebbende. Daartoe behoren alle stukken die verweerder ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de resultaten uit EU-VIS van 12 mei 2017, de visumaanvraag van eiser en de visumaanvraag van eisers gestelde moeder niet kunnen worden aangemerkt als op de zaak betrekking stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb omdat deze niet van belang zijn voor de beslechting van in deze zaak nog bestaande geschilpunten. De resultaten uit EU-VIS van 12 mei 2017 lagen eerder al ten grondslag aan de afwijzing van de eerste en de tweede asielaanvraag van eiser. Behalve dat eiser in de tweede asielprocedure heeft aangevoerd (zie r.o. 5 van de uitspraak van 19 november 2018) dat verweerder ten onrechte onderzoek heeft gedaan in EU-VIS, heeft verweerder onbestreden gesteld dat uit deze resultaten blijkt dat eiser op 16 december 2016 in het bezit was gesteld van een Schengenvisum door de Italiaanse autoriteiten en op eisers Tanzaniaanse paspoort de volgende persoonsgegevens stonden vermeld: [naam eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats] , [geboorteland] . Dit staat ook in onderhavige asielprocedure niet ter discussie. In geschil is enkel nog of verweerder onverkort van de resultaten uit EU-VIS mag uitgaan gelet op de door eiser ingebrachte stukken. Voor die beoordeling zijn de resultaten uit EU-VIS, de visumaanvraag van eiser en de visumaanvraag van eisers gestelde moeder op zichzelf niet nodig.
4.3.
Verder acht de rechtbank de lp-aanvraag van 11 september 2017 en de reacties van de Tanzaniaanse autoriteiten op de lp-aanvraag van 11 september en 16 oktober 2017 niet van belang voor de beslechting van in deze zaak nog bestaande geschilpunten. Verwezen wordt naar wat over het onderzoek naar adequate opvang in overweging 13 van deze uitspraak is overwogen. Bovendien heeft eiser in de beroepsgronden aangegeven de lp-aanvraag van 11 september 2017 aan het digitale dossier te zullen toevoegen. Ook wordt in de beroepsgronden in een voetnoot opgemerkt:
‘De bijlage bij de LP-aanvraag van 11 september is wel aan het dossier toegevoegd > [dossierkenmerk] ’. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser, desgevraagd, verklaard dat het zou kunnen dat gedingstuk 217 op de lp-aanvraag van 11 september 2017 ziet. Kennelijk beschikt eiser over de lp-aanvraag van 11 september 2017, zodat niet valt in te zien dat, voor zover dit stuk al in het digitale dossier ontbreekt, hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
4.4.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van een schending van de informatieplicht niet is gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe voert eiser aan dat hij in de voornemenprocedure geen zienswijze op de Nota Beoordeling onderzoek adequate opvang van 6 februari 2023 heeft kunnen geven, omdat verweerder deze nota eerst op 30 januari 2025 aan de gemachtigde van eiser heeft doen toekomen.
6. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079, is de voornemenprocedure een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. De voornemenprocedure beoogt te voorkomen dat een vreemdeling in het bestreden besluit wordt overvallen door nieuwe feiten of door een nieuwe weging of beoordeling zonder dat de vreemdeling – voordat dat besluit is genomen – daarop heeft kunnen reageren. Niet in geschil is dat de Nota Beoordeling onderzoek adequate opvang van 6 februari 2023 ook van belang is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, desgevraagd, bevestigd dat de nota pas na het bestreden besluit is verzonden. De gemachtigde van verweerder heeft niet toegelicht waarom dit stuk niet al tijdens de besluitvorming is of kon worden overgelegd. Dit levert een gebrek op. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek gepasseerd kan worden met artikel 6:22 van de Awb. Het voornemen (zie p. 6-7) komt namelijk inhoudelijk – althans in ieder geval op cruciale punten – overeen met de bevindingen van de DT&V. Dat maakt dat eiser tijdens de besluitvorming toch heeft kunnen reageren op de informatie uit de nota en eiser heeft dit ook gedaan (zie zijn zienswijze van 9 januari 2025, p. 4). Verweerder heeft in het bestreden besluit deze reactie betrokken. Het is dus niet aannemelijk dat verweerder een ander besluit had genomen en eiser door het achterwege laten van de nota tijdens de besluitvorming is benadeeld.
Afwijzing van de asielaanvraag
7. Eiser voert aan dat hij zijn identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst voldoende heeft onderbouwd. Nu de Somalische ambassade in Brussel de consulaire verklaringen heeft afgegeven, is daarmee de inhoudelijke juistheid van deze documenten een gegeven. In dit verband verwijst eiser naar het gespreksverslag van [persoon A] van 11 november 2015. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser ten onrechte het Somalische paspoort zonder inhoudelijke beoordeling ter zijde geschoven.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen de conclusie van verweerder dat met de overlijdensverklaring van 22 juni 2021, de identiteitsbevestigingen van 14 juli 2021, het ongedateerde overzicht documenten Somalische vertegenwoordiging en de kopieën eerste gehoren van [naam 4] en [naam 5] de gestelde identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst niet aannemelijk is gemaakt.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn gestelde identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst niet met het overgelegde Somalische paspoort aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Somalië van 31 maart 2016. Hieruit volgt dat een internationaal erkend centraal gezag in Somalië ontbreekt (zie p. 1). Hoewel dit ambtsbericht een oudere bron is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat dit ambtsbericht niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd. Uit het recente Algemeen Ambtsbericht van juni 2023 kunnen geen aanwijzingen worden afgeleid dat de situatie inmiddels is gewijzigd en ook eiser heeft geen landeninformatie overgelegd die wijst op het tegendeel. Omdat er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat door de Somalische autoriteiten afgegeven documenten niet erkend worden. Daar komt bij dat eiser niets tegenover de in het bestreden besluit aangehaalde informatie uit het ambtsbericht van juni 2023 heeft gesteld. Volgens deze bron is het verifiëren van de authenticiteit van Somalische identiteitsdocumenten onmogelijk, omdat er geen betrouwbare persoonsregistratie van overheidswege bestaat en burgers met behulp van fixers identiteitsdocumenten kunnen regelen (p. 49). Dit betekent dat eiser met ander (ondersteunend) bewijs zijn identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst aannemelijk moet maken.
8.3.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat door de afgifte van de consulaire verklaringen van de Somalische ambassade de inhoudelijke juistheid van de consulaire verklaringen een gegeven is. De eerste reden is dat het enkele feit dat de consulaire verklaringen door Bureau Documenten echt bevonden zijn, niets, althans niet zonder meer iets zegt over de inhoudelijke juistheid ervan (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1636).
8.3.1.
De tweede reden hiervoor is dat eiser niets tegenover de bevindingen van Bureau Documenten heeft gesteld. Uit vaste Afdelingsjurisprudentie, zie onder andere de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116, volgt dat als het advies van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, de vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes kan bestrijden door een andersluidende contra-expertise in te brengen. Eiser heeft niet bestreden dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en hij heeft ook geen contra-expertise ingebracht. Gelet op het voorgaande kan het door eiser overgelegde gespreksverslag van [persoon A] van 11 november 2015 geen afbreuk doen aan de conclusie van Bureau Documenten dat niet kan worden vastgesteld dat de documenten inhoudelijk juist zijn. Bovendien gaat eiser met zijn betoog dat uit dit gespreksverslag blijkt dat derde staten (in beginsel) de nationaliteitsvaststelling van een andere staat dienen te accepteren, voorbij aan het door verweerder gemaakte punt dat in Somalië een internationaal erkend centraal gezag ontbreekt en Somalië daarom niet op één lijn is te stellen met andere staten.
8.3.2.
De derde reden is dat er geen grond is voor het oordeel dat niet inzichtelijk is hoe verweerder tot de conclusie is gekomen dat niet van de overgelegde consulaire verklaringen kan worden uitgegaan. In de verklaring van onderzoek van 4 oktober 2021 heeft Bureau Documenten vastgesteld dat de individuele gegevens op de consulaire verklaringen uit 2021 zijn overgenomen van de consulaire documenten uit 2017. Op basis daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat de Somalische ambassade de consulaire verklaringen heeft afgegeven op grond van de eerdere verkregen consulaire documenten. Dit standpunt is door eiser als zodanig niet betwist. In de eerste asielprocedure heeft deze rechtbank geoordeeld (zie de uitspraak van oktober 2017, onder 12) dat niet van de inhoudelijke juistheid van de consulaire documenten kan worden uitgegaan, omdat deze documenten zijn verkregen op basis van verklaringen en niet is gebleken dat er een verificatieonderzoek heeft plaatsgevonden. Tegen deze overweging van de rechtbank heeft eiser in hoger beroep grieven gericht. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd (zie de uitspraak van 10 november 2017). Dat betekent dat in rechte vaststaat dat niet van de inhoudelijke juistheid van de consulaire documenten uit 2017 kan worden uitgegaan. Niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. Dit maakt dat aan de in deze asielprocedure overgelegde consulaire verklaringen geen gewicht toekomt.
8.4.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser nog steeds niet de gestelde identiteit, Somalische nationaliteit en herkomst aannemelijk heeft gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat de Tanzaniaanse autoriteiten op basis van de bij de lp-aanvraag van 11 september 2017 toegevoegde documenten onderzoek konden doen naar de inwilligbaarheid van de lp-aanvraag. Verweerder heeft geen document overgelegd waaruit blijkt dat dit lp-traject is afgesloten vanwege de eerste opvolgende asielaanvraag van 12 februari 2018.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen de conclusie van verweerder dat met de afdrukken van de artikelen van de Volkskrant en Omroep West, de brief aan [naam 3] d.d. 20 juni 2020 met het trackingoverzicht en een scan retourbewijs, het verslag van het contact met de Tanzaniaanse vertegenwoordiging d.d. 6 januari 2025 en e-mails aan de Tanzaniaanse vertegenwoordiging van 13 en 20 januari 2025 niet aannemelijk is gemaakt dat eiser het Tanzaniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de persoon is die in het Tanzaniaanse paspoort staat vermeld. Uit het onderzoek in EU-VIS is gebleken dat eiser op 16 december 2016 door Italië in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 17 december 2016 tot 26 december 2016. Zoals overwogen, behoren bij dat paspoort de volgende persoonsgegevens: [naam eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats] , [geboorteland] . In de tweede asielprocedure heeft de rechtbank vastgesteld dat in de eerste asielprocedure is uitgegaan van deze gegevens uit het EU-VIS-onderzoek en eiser daar destijds niets tegen heeft aangevoerd (zie r.o. 7). Verder heeft de rechtbank in de tweede asielprocedure geoordeeld dat eiser met het betoog dat het mogelijk is om fraude te plegen met Tanzaniaanse paspoorten – wat daar ook van zij – niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het Tanzaniaanse paspoort (zie r.o. 8). Wat eiser in deze asielprocedure heeft aangevoerd, wijzigt deze eerdere beoordeling niet. In de nota van 6 januari 2023 (zie p. 2) staat dat eiser destijds onvoldoende medewerking verleende aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit door niet te spreken tijdens de prestatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Tanzania van 27 september 2017 en het lp-traject vervolgens is afgesloten vanwege de ingediende opvolgende asielaanvraag van 12 februari 2018. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat, vooraf aan het afsluiten van dit onderzoek, de diplomatieke vertegenwoordiging van Tanzania nog niet had beslist op de lp-aanvraag en daarom geen schriftelijke reactie van de Tanzaniaanse autoriteiten aan het digitale dossier kon worden toegevoegd. De rechtbank ziet geen reden om aan de feitelijke juistheid van deze gang van zaken te twijfelen. Dat volgens eiser er geen noodzaak was om het lp-traject stop te zetten, omdat zijn asielmotieven geen betrekking hebben op Tanzania maar Somalië en dat hem niet kan worden verweten dat hij niet heeft gesproken tijdens het interview met de diplomatieke vertegenwoordiging van Tanzania, zijn juridische argumenten. Deze juridische argumenten doen geen afbreuk aan de in de nota beschreven feiten. Bovendien gaat eiser met dit betoog eraan voorbij dat het aan hem is om zijn asielrelaas (in dit specifieke geval: zijn identiteit, nationaliteit en herkomst) aannemelijk te maken.
10.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het Tanzaniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Gelet daarop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van de artikelen 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw 2000 kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Weigering van verblijfsvergunning buitenschuldbeleid AMV
12. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen ambtshalve reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid AMV heeft verleend. Het door verweerder verrichte onderzoek is volgens eiser onvoldoende.
13. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9 en de Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532 volgt dat verweerder voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een amv-er de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Nu eiser nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Somalisch nationaliteit bezit en het Tanzaniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen, gaat verweerder terecht uit van de persoonsgegevens zoals vermeld in het Tanzaniaanse paspoort. Uitgaande van die gegevens is eiser geboren op 18 oktober 2002. Dit betekent dat eiser ten tijde van de indiening van de voorliggende asielaanvraag op 3 augustus 2021 bijna 19 jaar en dus meerderjarig was. Eiser kon op dat moment dus niet worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Dit maakt dat destijds al de hierboven genoemde TQ-jurisprudentie niet meer op eiser van toepassing is. Verweerder hoefde daarom geen onderzoek naar adequate opvang te verrichten. Gelet hierop vat de rechtbank de overwegingen daarover in het voornemen en het bestreden besluit op als overwegingen ten overvloede. Het betoog van eiser dat verweerder tijdens het onderzoek naar adequate opvang onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en hij dit onderzoek niet heeft gefrustreerd, stuit daar op af. Voor zover eiser meent dat achteraf bezien het onderzoek naar adequate opvang tijdens de eerdere asielprocedures niet voldeed aan de maatstaven van het arrest TQ en hij destijds in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid AMV, kan hij een verzoek om herziening van het asielbesluit van 7 augustus 2017 indienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
15. Gelet op het hiervoor, onder 6, geconstateerde gebrek in het bestreden besluit, bestaat er wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.