ECLI:NL:RBDHA:2025:13952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening asielaanvraag en beëindiging Rva-verstrekkingen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juli 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ohrtmann, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. De minister heeft verzoeker medegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) op 22 juli 2025 zullen worden beëindigd, waardoor verzoeker de COA-locatie moet verlaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat er twijfel bestaat over de motivering van het bestreden besluit, dat de identiteit van verzoeker niet aannemelijk zou maken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat de Rva-verstrekkingen en opvang van verzoeker niet mogen worden beëindigd totdat op het beroep is beslist. De behandeling van het beroep is gepland op 28 oktober 2025. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op € 907,00.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28431
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker, (gemachtigde: mr. I.M. Hagg),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende het beroep tegen het besluit van 26 juni 2025 waarin de minister de asielaanvraag van verzoeker in de algemene procedure niet- ontvankelijk heeft verklaard (NL25.28430).
1.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens het besluit mag verzoeker de uitspraak op het beroep en de behandeling van de voorlopige voorziening namelijk niet in Nederland afwachten.
1.2.
Op 9 juli 2025 is verzoeker per brief medegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Rva 20051 op 22 juli 2025 zullen worden beëindigd.
1.3.
De minister heeft op 15 juli 2025 een schriftelijke reactie gegeven.
1.4.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.2

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.3 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het
1. De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
2 Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3 Artikel 8:81 van de Awb.
bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen, omdat sprake is van een spoedeisend belang en het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
4. Aan verzoeker is aangekondigd dat op 22 juli 2025 de Rva-verstrekkingen worden beëindigd. Verzoeker moet op deze datum de COa-locatie verlaten. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening.
Heeft het beroep een redelijke kans van slagen?
5. Het bestreden besluit strekt ertoe dat verzoeker zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt met de door hem aan de onderhavige opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegde laissez passer (lp). Hiertoe is gesteld dat, samengevat weergegeven, in eerdere asielprocedures in rechte is komen vast te staan dat verzoeker zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De nu overgelegde lp is afgegeven op basis van een geboorteakte, waarover in de vorige procedure is geoordeeld dat dit een niet identificerend document is, die de identiteit van verzoeker niet aannemelijk maakt. Aan de lp komt daarom geen bewijswaarde toe. Gelet op het voorgaande is weliswaar sprake van een nieuw element, maar dit kan niet relevant zijn voor de beoordeling van de herhaalde asielaanvraag, aldus dit besluit.
6. In beroep heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat de lp een identificerend document is afgegeven door bevoegde Burundese autoriteiten en dat de minister hieraan ten onrechte alle bewijswaarde heeft ontzegd, alleen omdat de lp is gebaseerd op een niet- identificerende geboorteakte die in een eerdere asielprocedure niet heeft geleid tot het aannemelijk achten van eisers identiteit. Ook is verwezen naar jurisprudentie4 waaruit volgens hem voortvloeit dat de minister in dit geval niet zonder nader onderzoek bij de Burundese autoriteiten voorbij kan gaan aan de lp.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de overgelegde lp is afgegeven door bevoegde autoriteiten (de Burundese ambassade in Den Haag), en daarop identiteitsgegevens zijn vermeld en een pasfoto bevat. Evenmin is in geschil dat de lp door Bureau Documenten echt is bevonden. Dat in het kader van de eerdere asielprocedures de identiteit, nationaliteit en herkomst van verzoeker ongeloofwaardig zijn geacht op basis van de toen overgelegde documenten en deze besluiten in rechte vaststaan, vormt op zichzelf geen argument om hieraan voorbij te gaan. Beoordeeld moet worden of de overgelegde lp in deze zaak relevant kan zijn voor de herhaalde asielaanvraag, in die zin dat het de identiteit van verzoeker nu wel aannemelijk zou kunnen maken.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een echt bevonden lp afgegeven door bevoegde autoriteiten in algemene zin een zekere bewijswaarde kan hebben ten aanzien van de identiteit van een vreemdeling. Daargelaten of de Afdelingsrechtspraak waarnaar
4 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3312, en 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:887.
verzoeker verwijst5 onverkort van toepassing is,6 kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden getwijfeld of de motivering in het bestreden besluit voldoende draagkrachtig is om aan de lp in dit geval in het geheel geen bewijswaarde toe te kennen.
Hierbij is mede van belang dat niet is gebleken dat de geboorteakte waarop de lp is gebaseerd zelf vals zou zijn bevonden, dat verzoeker stelt dat hij, naast het verstrekken van de geboorteakte, in het kader van de lp een gesprek heeft gehad met twee medewerkers van de ambassade over zijn familie en woonplaats en dat in het bestreden besluit is aangegeven dat het in het voornemen beschreven (telefonisch) gedane onderzoek bij de Burundese autoriteiten naar de lp-verstrekking, komt te vervallen. Gelet op het voorgaande kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het beroep op dit moment een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat de Rva-verstrekkingen en opvang van verzoeker niet mogen worden beëindigd totdat is beslist op het beroep. De behandeling van dit beroep staat reeds gepland op 28 oktober 2025.
10. De voorzieningenrechter bepaalt dat verzoeker een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,00.Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de Rva- verstrekkingen en opvang van verzoeker niet mogen worden beëindigd totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt de minister tot betaling van een bedrag van € 907,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
5 Zie recentelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4826.
6 Nu het niet gaat om een echt bevonden paspoort.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.