ECLI:NL:RBDHA:2025:14561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 24/5159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en procesbelang na naturalisatie

In deze zaak heeft eiseres op 1 november 2023 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 december 2023 afgewezen, omdat er volgens hem sprake zou zijn van een verblijfsgat in de periode van 13 september 2020 tot 24 september 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 8 maart 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens op 22 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, met beroepsgronden ingediend op 18 april 2024. De minister heeft op 30 april 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij stelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft, gezien haar vergevorderde naturalisatieprocedure. Eiseres heeft haar procesbelang op 8 mei 2025 toegelicht en aanvullende informatie verstrekt op 15 mei 2025. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de naturalisatieprocedure, die op 7 juni 2025 is afgerond. Eiseres heeft haar standpunt over het procesbelang verder toegelicht in een brief van 25 juni 2025. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het feitelijke belang aan de beantwoording van de vraag of er sprake was van een onjuist vastgesteld verblijfsgat ontvalt, omdat eiseres inmiddels is genaturaliseerd. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang bij rectificatie van het bestreden besluit van principiële aard is en geen procesbelang oplevert. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/5159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 1 november 2023 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Verweerder heeft deze aanvraag bij primair besluit van 14 december 2023 afgewezen, omdat volgens hem sprake zou zijn van een zogenoemd verblijfsgat in de periode van 13 september 2020 tot 24 september 2020. Tevens heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat er géén sprake is geweest van een verblijfsgat. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 8 maart 2024 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Op 22 maart 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De beroepsgronden zijn ingediend op 18 april 2024.
Verweerder heeft op 30 april 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij onder meer stelt dat eiseres, gelet op het vergevorderde stadium van haar naturalisatieprocedure, geen procesbelang meer heeft bij het onderhavige beroep.
Bij brief van 8 mei 2025 heeft eiseres, op verzoek van de rechtbank, haar procesbelang toegelicht.
Op 9 mei 2025 heeft verweerder zijn verweerschrift aangevuld.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 12 mei 2025 meegedeeld dat zij de behandeling van de zaak aanhoudt in afwachting van de verdere ontwikkeling van de naturalisatieprocedure.
Bij brief van 15 mei 2025 heeft eiseres aanvullende informatie verstrekt.
Verweerder heeft bij brief van 10 juni 2025 meegedeeld dat eiseres sinds 7 juni 2025 in de Basisregistratie personen (Brp) is geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit.
Eiseres heeft bij brief van 25 juni 2025 de inmiddels doorlopen stappen in de naturalisatieprocedure bevestigd en daarbij tevens haar standpunt ten aanzien van het procesbelang nader toegelicht.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 25 juni 2025 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en hen in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij wel een zitting wensen. Aangezien partijen binnen de daartoe gegeven termijn niet hebben verzocht om een zitting, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Heeft eiseres belang bij een behandeling van het beroep?
1. Uit de inleiding en het procesverloop rijst de vraag of eiseres in deze procedure nog een procesbelang heeft dat rechterlijke toetsing rechtvaardigt.
2. In haar brief van 25 juni 2025 heeft eiseres aangevoerd dat zij niet zonder reden beroep heeft ingesteld. Volgens haar blijkt dit mede uit het standpunt van verweerder in het verweerschrift. Zij betoogt dat, hoewel door het tactisch rekken van de procedure haar procesbelang is verminderd, dit belang tot 19 juni 2025 (de dag dat zij haar Nederlandse paspoort in ontvangst heeft genomen) nog in voldoende mate aanwezig was. Zij verwijst daarnaast naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:908, waarin de vraag aan de orde kwam of de weigering van een bestuursorgaan om terug te komen van een besluit evident onredelijk was. Zij stelt dat het bestreden besluit ook evident onjuist is, en verweerder dat besluit had moeten herzien. Eiseres erkent dat haar procesbelang is komen te vervallen na afronding van de naturalisatieprocedure, maar stelt dat verweerder desalniettemin gehouden was het besluit op bezwaar – dat als kennelijk ongegrond is afgedaan – te rectificeren. Tot slot voert zij aan dat zij recht heeft op een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.
3. Of sprake is van procesbelang wordt beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van deze uitspraak. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het met het rechtsmiddel beoogde doel voor de indiener feitelijk van betekenis moet zijn en daadwerkelijk kan worden bereikt. Procesbelang kan onder meer aanwezig worden geacht wanneer wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming, en tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat die schade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Zie in dit verband onder andere de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:234, rechtsoverwegingen 5, 6 en 6.2. Het enkele belang bij een principiële uitspraak, evenals het enkele streven naar een proceskostenveroordeling, levert op zichzelf geen procesbelang op. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1581, en 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld met als doel het verkrijgen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, en uiteindelijk naturalisatie tot Nederlander. Nu zij inmiddels is genaturaliseerd, stelt de rechtbank vast dat dit doel is gerealiseerd. Daarmee ontvalt het feitelijke belang aan de beantwoording van de vraag of sprake was van een onjuist vastgesteld verblijfsgat. Het door eiseres gestelde belang bij rectificatie van het bestreden besluit is van principiële aard, en levert – gelet op vaste jurisprudentie – geen procesbelang op. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, zodat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht te vergoeden?
5.1.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is uitgewerkt welke kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Daartoe is van belang dat niet is gebleken dat de gemachtigde van eiseres kan worden aangemerkt als een professionele rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, onder a, van het Bpb. Eiseres heeft niet nader toegelicht welke (overige) proceskosten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.
6.1.
Op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
6.2.
Er bestaat geen aanleiding om verweerder op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Daartoe is van belang dat de reden voor het wegvallen van het procesbelang – de naturalisatie van eiseres – in de risicosfeer van eiseres is gelegen en dat van een situatie waarin verweerder aan het beroep is tegemoetgekomen, geen sprake is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 augustus 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.