ECLI:NL:RBDHA:2025:15021
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlengingsbesluit overdrachtstermijn Dublin
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn aan Duitsland. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2025 de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
De rechtbank beoordeelt of de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft kunnen verlengen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit in stand blijft. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de onderhavige procedure. De minister heeft een uitdraai van indigo overgelegd waaruit is gebleken dat eiser op 16 juni 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
Eiser betoogt dat er geen sprake is van onderduiken. Volgens eiser betekent niet iedere afwezigheid meteen dat sprake is van onderduiken. De rechtbank overweegt dat uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser is ondergedoken. Eiser heeft de minister niet op de hoogte gesteld van zijn afwezigheid, terwijl hij wel was geïnformeerd over deze verplichting. De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.