ECLI:NL:RBDHA:2025:15022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.27905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit overdrachtstermijn Dublin

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn aan Duitsland. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2025 de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

De rechtbank beoordeelt of de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft kunnen verlengen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit in stand blijft. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de onderhavige procedure. De minister heeft een brief aan de Duitse autoriteiten overgelegd waaruit is gebleken dat eiser op 16 juni 2025 niet op de overdracht is verschenen en een brief aan de Duitse autoriteiten van dezelfde datum dat de overdrachtstermijn is verlengd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 5 augustus 2025 aangegeven dat zij nog contact heeft met eiser. Aangezien de gemachtigde met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uitgegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser op 16 juni 2025 is ondergedoken. Uit het dossier blijkt dat op verschillende momenten met eiser is gesproken over de overdracht en dat eiser de dag voor de overdracht op de hoogte is gebracht van de overdracht op 16 juni 2025 en de ophaaltijd. Eiser is niet verschenen op die geplande overdracht op 16 juni 2025. De beroepsgrond slaagt niet. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27905

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes – de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn aan Duitsland. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2025 de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft kunnen verlengen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de onderhavige procedure. De minister heeft een brief aan de Duitse autoriteiten overgelegd waaruit is gebleken dat eiser op 16 juni 2025 niet op de overdracht is verschenen en een brief aan de Duitse autoriteiten van dezelfde datum dat de overdrachtstermijn is verlengd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. [1] De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 5 augustus 2025 aangegeven dat zij nog contact heeft met eiser. Aangezien de gemachtigde met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uitgegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is.
Is er sprake van onderduiken?
5. Eiser betoogt dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd vanwege onderduiken. Eiser voert hiertoe aan dat hij niet is ondergedoken, zijn vrouw is zwanger en zij verblijven samen op het asielzoekerscentrum in Beekbergen. Nederland behandelt de asielaanvraag van zijn vrouw en zij kan zichzelf niet redden. Eiser zorgt daarom voor haar in het asielzoekerscentrum in Beekbergen. Volgens eiser zijn het COa en DT&V hiervan op de hoogte en heeft hij dit uitgelegd aan DT&V. Eiser stelt dat van onderduiken daarom geen sprake is.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren. [2]
5.2.
Uit het Jawo arrest [3] volgt dat de vreemdeling „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat dit het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, wat de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser op 16 juni 2025 is ondergedoken. Uit het dossier blijkt dat op verschillende momenten met eiser is gesproken over de overdracht en dat eiser de dag voor de overdracht op de hoogte is gebracht van de overdracht op 16 juni 2025 en de ophaaltijd. Eiser is niet verschenen op die geplande overdracht op 16 juni 2025. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat uit het formulier “Tijdelijk buiten bereik autoriteiten” volgt dat eiser op het moment van de geplande overdracht niet op zijn kamer en ook niet elders op het COA-terrein aanwezig was. Eiser heeft de minister niet op de hoogte gesteld van zijn afwezigheid, terwijl hij wel was geïnformeerd over deze verplichting, blijkens de gesprekken en het door eiser ondertekende M35-H formulier. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er geldige redenen waren om de minister niet in te lichten over zijn afwezigheid. Dat eiser op een later moment duidelijk heeft gemaakt hij bij zijn gestelde vriendin/vrouw op het centrum verblijft is niet onderbouwd. Maar ook als dat het geval zou zijn geweest, doet dat niet af aan het feit dat eiser op 16 juni 2025 niet is verschenen op de geplande overdracht, op dat moment niet heeft gecommuniceerd over zijn verblijfplaats en voor de autoriteiten onvindbaar was. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
2.Volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo tegen Duitsland van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
3.ECLI:EU:C:2019:218.