ECLI:NL:RBDHA:2025:15637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.31101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft op 12 augustus 2025 zijn zaak gepresenteerd, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder claims van onzorgvuldigheid in de besluitvorming en schending van zijn rechten, zorgvuldig overwogen.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Duitsland kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. De rechtbank wijst erop dat eiser voldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat de minister niet verplicht was om de aanvraag aan zich te trekken op basis van de persoonlijke ervaringen van eiser in Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

De uitspraak is gedaan door rechter A.A.M. Elzakkers en is openbaar gemaakt op 19 augustus 2025. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.31101
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Cherradi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheid besluitvorming
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij had moeten worden gehoord voordat de minister een beslissing nam. Eiser heeft de uitnodigingen voor de gehoren op 17 mei 2025 en 22 mei 2025 nooit ontvangen. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser het rapport niet verschijnen van het gehoor van 22 mei 2025 tegelijkertijd ontvangen met het bestreden besluit. Daardoor heeft hij onvoldoende gelegenheid gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het dossier blijkt dat eiser is uitgenodigd voor gehoren op 17 mei 2025 en 22 mei 2025. Die uitnodigingen zijn in het postvak van eiser gelegd en de minister heeft terecht op de zitting gezegd dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is om zijn postvak in de gaten te houden. Eiser heeft bovendien voldoende mogelijkheden gehad om zijn bezwaren tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland naar voren te brengen. Eiser heeft het verslag niet verschijnen van het gehoor op 17 mei 2025 ruime tijd voor het bestreden besluit ontvangen en ook in het voornemen van 11 juni 2025 is benoemd dat eiser niet is verschenen. Dat de gemachtigde van eiser het verslag niet verschijnen bij het tweede gehoor pas tegelijkertijd met het bestreden besluit ontving, maakt dus niet dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is geweest om te reageren op de voorgenomen overdracht. Van enige onzorgvuldigheid is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Hiertoe voert eiser aan dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Uit het AIDA-rapport, update 2024, volgt dat asielzoekers geen gefinancierde rechtsbijstand ontvangen waardoor geen sprake is van “fair trial” als bedoel in artikel 47, derde lid, van het Handvest, artikel 47 van de Procedurerichtlijn en artikel 13 van het EVRM. Verder is de beroepstermijn te kort en is het erg lastig voor asielzoekers om zich te wenden tot de Duitse autoriteiten. Daar komt bij dat in februari 2024 een nieuwe wet in Duitsland in werking is getreden die de detentiemogelijkheden versterkt en verlenging van de detentie mogelijk maakt. Tot slot is er in Duitsland sprake van een toename van discriminatie en racisme. Eiser verwijst hierbij naar verschillende internetartikelen waarin o.a. gesproken wordt over extreemrechts geweld in Duitsland, structureel racisme en anti-islamitische incidenten. Ook wijst eiser erop dat hij zelf is aangevallen in Duitsland en dat hij te maken heeft gehad met discriminatie en bedreiging in de opvang. Dit alles in samenhang gezien zorgt ervoor dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid - voor Dublinclaimanten - ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 11 september 20241 en 14 februari 20252 nog bevestigd. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Duitsland niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Duitsland overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Duitsland. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport, update 2024, bevat geen wezenlijk andere informatie dan volgt dan uit de eerdere AIDA-rapporten, zodat dat rapport geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Uit de Procedurerichtlijn volgt dat lidstaten kosteloze rechtsbijstand afhankelijk mogen maken van de kans van slagen van het rechtsmiddel3. Immers is in de Procedurerichtlijn opgenomen dat de autoriteiten van een lidstaat het recht op (kosteloze) rechtsbijstand mogen beperken. Daarnaast ziet de rechtbank dat de beroepstermijn relatief kort is, maar dat betekent niet dat beroep onmogelijk is. De wet van februari 2024 over detentie is weliswaar nieuw, maar daaruit volgen geen structurele tekortkomingen. Eiser heeft ook niet toegelicht waaruit die tekortkomingen zouden bestaan. Eiser kan zich bovendien in geval van problemen tot de (hogere) autoriteiten in Duitsland wenden.
9. Datzelfde geldt in het geval eiser te maken krijgt met discriminatie en racisme. De rechtbank ziet dat dit in Duitsland voorkomt, maar niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan krijgen van de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanval waarbij hij is neergestoken te maken zou hebben met discriminatie of racisme wegens zijn afkomst of seksuele geaardheid. Bovendien heeft eiser op de zitting verteld dat hij aangifte heeft gedaan, dit is opgepakt door de politie en dat dit ertoe heeft geleid dat er iemand is gearresteerd. Ook had eiser een advocaat die hem hierin bijstond. Voor wat betreft de gestelde discriminatie en bedreiging in de opvang, merkt de rechtbank op dat eiser hierover niet aan de bel heeft getrokken bij de opvangfaciliteit of de autoriteiten en bijvoorbeeld om overplaatsing heeft gevraagd. Eiser is na twee dagen zelf uit de opvang vertrokken om bij een vriend te verblijven. Niet is gebleken dus dat eiser zich niet tot de autoriteiten heeft kunnen wenden. De beroepsgrond slaagt niet.

Indirect refoulement

10. Voor zover eiser bedoelt dat hij bij overdracht aan Duitsland vreest voor indirect refoulement, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 20234 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 20245 volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zoals hierboven staat, kan nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. De rechtbank komt daarom niet toe aan het toetsen van indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
3 Artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
4 ECLI:EU:C:2023:934.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
11. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eisers persoonlijke ervaringen in Duitsland - geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening (Dvo) aan zich te trekken. Eiser is neergestoken in Duitsland, heeft 48 uur in coma gelegen en is daarna nog een week in het ziekenhuis gebleven voor behandeling. Bovendien is hij in de opvang geplaatst bij moslims die zijn seksuele geaardheid verafschuwden. Hij werd door hen gediscrimineerd en bedreigd. Op de zitting heeft eiser nog verteld dat hij hier in Nederland iemand heeft ontmoet en dat hij dit deze week bij de gemeente officieel wil maken.
12. De rechtbank stelt voorop dat paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. Zoals hierboven ook overwogen, heeft eiser aangifte kunnen doen van de mishandeling, is die aangifte opgepakt en had hij toegang tot rechtsbijstand. Ook in de omstandigheid dat eiser in de opvang te maken zou hebben gehad met discriminatie en bedreiging, hoefde de minister geen aanleiding te zien om de aanvraag aan zich te trekken. De omstandigheid dat eiser sinds twee maanden een partner in Nederland heeft en dit deze week bij de gemeente officieel wilt maken, verandert tot slot niets aan vorenstaande. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.