13.4.De rechtbank oordeelt dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze eiser een arbeidsplek van een ander inneemt. In de eerste plaats beschikt eiser over een verblijfsvergunning die aan hem in het bestreden besluit is verleend. Daarnaast heeft de minister niet nader gemotiveerd of onderbouwd dat sprake is van prioriterend genietend aanbod. De enkele stelling dat hier mogelijk sprake van is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien stelt eiser dat hij arbeidsongeschikt is. De minister heeft dit niet meegewogen. Verder heeft eiser op de zitting onbetwist gesteld dat het alleen gaat om de periode van 2 juli 2024 tot en met 28 januari 2025, omdat hij tot de beslissing op bezwaar op de aanvraag voor EU langdurig ingezetene mocht werken. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat maakt dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, het economisch belang in het geding is, waarom dit in het nadeel van eiser is meegewogen en wat het voor de algehele belangenafweging betekent dat het economisch belang minder zwaar in eisers nadeel wordt meegewogen.
Objectieve belemmering
14. Tot slot acht de rechtbank niet begrijpelijk waarom de minister in de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft meegewogen dat van de echtgenote van eiser verwacht kan worden dat zij eiser naar Marokko volgt om het gezinsleven daar voort te zetten, terwijl aan eiser in het bestreden besluit ook een vergunning is verleend op basis van familieleven met zijn echtgenote. Dit betekent dat de minister aanneemt dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM, voor zover het gaat om het familieleven van eiser met zijn echtgenote, als aan eiser geen verblijf wordt toegestaan in Nederland. In dat licht heeft de minister onvoldoende gemotiveerd wat maakt dat, voor de beoordeling van het privéleven, van eiser verwacht kan worden dat hij samen met zijn echtgenote naar Marokko kan terugkeren om daar het familieleven voort te zetten. Dat de minister op zitting aangeeft dat eiser kan terugkeren naar Marokko als de vergunning voor het familieleven wordt weggedacht en het twee afzonderlijke belangenafwegingen zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende motivering.
Conclusie artikel 8 EVRM
15. Uit het voorgaande volgt dat de minister niet alle feiten en omstandigheden juist en voldoende gemotiveerd heeft betrokken in de belangenafweging. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging onvoldoende is gemotiveerd. De overige beroepsgronden behoeven daarom niet meer besproken te worden.
Artikel 3.6ba Vb
16. De minister heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat aan de toetsing van dit artikel niet wordt toegekomen, omdat aan eiser een verblijfsvergunning op grond van familieleven (8 EVRM) is verleend. De minister heeft dit punt uit de besluitvorming laten vallen. De rechtbank hoeft hier dan ook geen oordeel over te geven.
Het inreisverbod
17. Eiser voert aan dat de minister het inreisverbod met terugwerkende kracht had moeten intrekken in plaats van het inreisverbod op te heffen. Het opleggen van het inreisverbod is volgens eiser namelijk in strijd met artikel 66a, eerste lid en onder b van de Vwen artikel 6.5, eerste lid, van het Vb.