13.9.Verder leidt de Afdeling niet uit het arrest Ararat af dat de rechtbank in een uitspraak kenbaar moet maken dat zij een refoulementbeoordeling heeft verricht of de refoulementbeoordeling van de minister getoetst heeft, als zij tot de conclusie komt dat het beginsel van non-refoulement is gewaarborgd. Uit punt 52 van het arrest Ararat volgt namelijk alleen dat de bestuursrechter ambtshalve een eventuele schending van het beginsel van non-refoulement moet vaststellen. De rechtbank zal dit wel kenbaar moeten maken als gronden zijn aangevoerd over de refoulementbeoordeling.
(…)
13. De rechtbank realiseert zich dat het arrest Ararat is gewezen in een procedure waarin de feiten verschillen met de onderhavige procedure in die zin dat het in de meeromvattende beschikking van 29 maart 2024 vervatte terugkeerbesluit de eerste keer is dat ten aanzien van eiser wordt vastgesteld dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft evenwel eerder geoordeeld dat de kern van Ararat ziet op het absolute karakter van het refoulementverbod en de verplichtingen die hieruit voor de beslisautoriteit en de rechterlijke autoriteit voortvloeien. De rechtbank overweegt dan ook dat de overwegingen van het Hof die betrekking hebben op het refoulementverbod, ook betrekking hebben op er verplichtingen voor (alle) autoriteiten bij ‘eerste terugkeerbesluiten’. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 april 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:6521) waarin onder meer het navolgende is overwogen: (…)
10. De rechtbank overweegt dat anders dan in de procedure die ten grondslag lag aan het bovengenoemde arrest, in de onderhavige procedure geen sprake is van de opschorting van de uitvoering van een eerder in het kader van een internationale beschermingsprocedure genomen terugkeerbesluit, omdat er eenvoudigweg niet eerder een terugkeerbesluit jegens eiser is genomen. De rechtbank leidt echter uit artikel 13, leden 1 en 2, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 5 van deze richtlijn en met artikel 19, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en de uitleg van het Unierecht in het arrest Ararat af dat de verplichting voor de rechter om ambtshalve een eventuele schending van het beginsel van non-refoulement vast te stellen die voortvloeit uit de uitvoering van een terugkeerbesluit ziet op de beoordeling van elk terugkeerbesluit en -in voorkomend geval- ook op de rechtmatigheidsbeoordeling van op een grond van een terugkeerbesluit gestoelde bewaringsmaatregel.
(…)
14. De rechtbank stelt vast dat in de meeromvattende beschikking van 29 maart 2024 geen enkele overweging is gewijd aan het beginsel van non-refoulement en de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen. In de hoorzitting die hieraan is voorafgegaan is hier ook niet naar gevraagd. De rechtbank overweegt hierbij dat de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in strijd is met artikel 8 EVRM, een andere strekking heeft en een andere beoordeling vergt dan de vraag of artikel 5 van richtlijn 2008/118, gelezen in samenhang met artikelen 4 en 7 van het Handvest van de Grondrechten aan het opleggen van een terugkeerbesluit in de weg staat. In het intrekkingsbesluit is na de motivering van de intrekking volstaan met het benoemen dat “een vreemdeling die geen recht meer heeft op verblijf in Nederland, een terugkeerbesluit krijgt”. De beoordeling of het beginsel van non-refoulement en de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan het opleggen van het terugkeerbesluit ontbreekt. De rechtbank gaat er van uit dat deze beoordeling ook niet is gemaakt. Tijdens de hoorzitting die heeft plaatsgevonden in het kader van de intrekking zijn hier namelijk geen specifieke vragen over gesteld.
15. De rechtbank realiseert zich dat het intrekkingsbesluit is genomen voordat het Hof het arrest Ararat heeft gewezen. Het Hof legt echter reeds bestaand Unierecht uit zodat de Unierechtelijke verplichtingen voor de beslisautoriteit en de rechterlijke autoriteit die voortvloeien uit het beginsel van non-refoulement reeds bestonden voordat het Hof het Unierecht op dit punt nader heeft uitgelegd.
16. De rechtbank stelt dan ook vast dat in het terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan de bewaringsmaatregel een beoordeling van het beginsel van non-refoulement en van de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 ontbreekt. De vraag die in de onderhavige procedure opkomt, is de vraag of dit terugkeerbesluit kan worden geëffectueerd of dat eerst een nadere beoordeling moet worden gemaakt.
17. In het bewaringsgehoor is aan eiser gevraagd of hij als hij wordt uitgezet naar Marokko problemen verwacht met de overheid en eiser heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Ook is in het bewaringsgehoor gevraagd of eiser medische problemen heeft en of hij kampt met verslavingsproblemen. Eiser heeft verklaard gezond te zijn maar in verband met de bewaring en het mogelijke vertrek naar Marokko gestresst te zijn maar niet onder medische behandeling te staan en geen medicijnen te gebruiken. Eiser heeft ook verklaard vroeger verslaafd te zijn geweest aan alcohol en cocaïne. Eiser heeft ter zitting nader verklaard dat de mogelijkheden tot ondersteuning van verslavingsproblematiek die thans in remissie is en de mogelijkheden tot psychische zorg in zijn land van herkomst zodanig gebrekkig zijn dat dit kan leiden tot een 3 EVRM-schending indien hij wordt verwijderd.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder nader zal moeten beoordelen of het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. Aan verweerder kan worden meegegeven dat de verklaringen van eiser op dit punt zeer summier zijn. Te gelden heeft echter dat de autoriteiten gehouden zijn om de naleving van het refoulementverbod te waarborgen. Gelet op het absolute karakter van het refoulement en de onderzoeksplicht die verweerder in dit kader heeft, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser op dit moment niet kan verwijderen omdat hij zich onvoldoende heeft vergewist of het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen aan verwijdering in de weg staan. Dit had verweerder moeten doen alvorens de maatregel op te leggen en geldt temeer nu verweerder zich hiervan in het terugkeerbesluit geen enkele rekenschap heeft gegeven. De rechtbank overweegt dat het van de concrete feiten en omstandigheden afhankelijk zal zijn of een aanvullend terugkeerbesluit moet worden genomen met daarin een inhoudelijke motivering ten aanzien van het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen, of dat kan worden volstaan met het in de bewaringsmaatregel benoemen dat verweerder zich hiervan heeft vergewist en -kenbaar- motiveert dat het eerder vastgestelde terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat een inhoudelijke beoordeling zal moeten worden neergelegd in een (aanvullend) terugkeerbesluit en niet in een bewaringsmaatregel. Een bewaringsmaatregel behelst geen vaststelling van onrechtmatig verblijf en kan terugkeerverplichting in het leven roepen. Indien een dergelijke maatregel wordt opgegeven, kan deze ook niet dienen als grondslag voor een mogelijke opvolgende bewaringsmaatregel.
19. Het Hof heeft aangegeven dat de rechter zo nodig de eventuele schending van het beginsel van non-refoulement moet vaststellen. De rechtbank zal deze inhoudelijke beoordeling niet zelf verrichten in de onderhavige procedure omdat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt en niet kan vaststellen of de verwijdering in strijd is met het refoulementverbod. Verweerder zal eiser nader de gelegenheid moeten bieden om zijn vrees te onderbouwen, waarbij de rechtbank overweegt dat dit bevragen en vervolgens beoordelen van de verklaringen plaatsvindt in de terugkeerprocedure. Verweerder kan dus niet volstaan met eiser te wijzen op de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen. Het Hof heeft in Ararat verduidelijkt dat een derdelander geen asielaanvraag hoeft in dienen om beschermd te zijn tegen refoulement omdat de verplichtingen voor de autoriteiten die voortvloeien uit richtlijn 2008/115 los staan van de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank beperkt zich dus tot het beoordelen van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel en de vraag hierbij of terugkeerbesluit zonder meer kan worden uitgevoerd en stelt vast dat verweerder onvoldoende is nagegaan of het eerder vastgestelde terugkeerbesluit zonder nadere beoordeling kan worden uitgevoerd. Verweerder zal hiervan dus een actuele beoordeling moeten maken.
20. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de voorgaande maatregel reeds heeft geoordeeld dat het terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag kan worden niet. Uit de hiervoor genoemde uitspraken van 20 januari 2025, 21 maart 2025, 6 mei 2025 en 17 juni 2025 blijkt niet dat de rechtbank heeft beoordeeld of het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd en blijkt niet dat de rechtbank dit noodzakelijk heeft geacht voor de rechtmatigheid van de maatregel. Eiser heeft dit in de eerdere bewaringsprocedures niet aangevoerd en de rechtbank, zittingsplaats Middelburg heeft dit niet ambtshalve gedaan. Dat de eerdere maatregel door de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, tot aan de opheffing door verweerder steeds rechtmatig is geacht betekent niet dat deze beoordeling dus reeds heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht zich dan ook niet gebonden aan de rechtmatigheidsbeoordelingen door de rechtbank, zittingsplaats Middelburg van de eerder maatregel waaraan hetzelfde terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank wijst er hierbij op dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat het vaste Afdelingsjurisprudentie is dat de bewaringsrechter het terugkeerbesluit niet mag beoordelen tenzij de bewaringsrechter ook het beroep tegen het terugkeerbesluit moet beoordelen. De rechtbank voegt hieraan toe dat steeds als de rechtbank, in afwijking van deze vaste Afdelingsjurisprudentie, toch het terugkeerbesluit beoordeelt, de betreffende uitspraak wordt vernietigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4578). De rechtbank overweegt dan ook dat de omstandigheid dat uit de hiervoor genoemde bewaringsuitspraken niets is vermeld over het terugkeerbesluit, niet kan worden afgeleid dat zittingsplaats Middelburg heeft geoordeeld dat het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd maar eenvoudigweg betekent dat zittingsplaats Middelburg de Afdelingsjurisprudentie heeft gevolgd. 21. De rechtbank overweegt in het verlengde hiervan dat de rechtbank rechtsoverweging 13.9 van de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van heden niet zal volgen. Of al dan niet uit het arrest Ararat valt af te leiden of de rechtbank in een uitspraak kenbaar moet maken of zij een refoulementbeoordeling heeft verricht of de refoulementbeoordeling van de minister heeft getoetst, als zij tot de conclusie komt dat het beginsel van non-refoulement is gewaarborgd, doet namelijk niet af aan haar motiveringsplicht. Ook als hierover geen gronden zijn aangevoerd is het essentieel voor beide partijen en eventuele derden dat de rechtbank haar uitspraken motiveert en daarin ook uitlegt hoe zij tot haar beslissing komt. Het is wezenlijk om, gelet op de verplichtingen die de rechtbank heeft om de naleving van het beginsel van non-refoulement te waarborgen, dat zij kenbaar maakt wat de rechtbank heeft in dit kader beoordeeld en zij haar redeneringen inzichtelijk maakt. De rechtbank overweegt hierbij dat de rechtbank, gelet op het absolute karakter van het refoulementverbod, anders dan de Afdeling, in beginsel geen onderscheid maakt tussen de situatie dat verweerder wel en de situatie dat verweerder geen (geactualiseerde) refoulementbeoordeling heeft gemaakt. De rechtbank maakt bij de beoordeling van het refoulementrisico, net als bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een bewaringsmaatregel, ook geen onderscheid in “de mate van indringendheid van de rechterlijke beoordeling”.
22. De rechtbank concludeert dus dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest omdat verweerder voorafgaand aan oplegging van de maatregel zich niet heeft vergewist of het eerder vastgestelde terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd of dat eerst nader moet worden onderzocht of het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan verwijdering en daarmee aan de inbewaringstelling die strekt tot het verzekeren van de verwijdering. Dit betekent dat de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel zal bevel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal gelasten. Omdat de maatregel reeds hierom onrechtmatig is, is het niet nodig om de overige beroepsgronden en rechtmatigheidsaspecten te beoordelen.
23. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal eiser daarom in aanmerking brengen voor schadevergoeding en de hoogte hiervan bepalen op grond van de standaardmatig gehanteerde bedragen waardoor eiser aanspraak maakt op een bedrag van € 1.500,00.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het ter zitting bijstaan van eiser, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
25. Beslist wordt als volgt.