ECLI:NL:RBDHA:2025:16456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.40636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de schottentheorie in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 september 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser met de Poolse nationaliteit die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De rechtbank oordeelt over de rechtmatigheid van deze maatregel, die op 26 augustus 2025 is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek op 1 september 2025 gesloten. Eiser stelt dat de eerdere maatregel van bewaring te laat is omgezet, wat volgens hem de huidige maatregel onrechtmatig maakt. Hij verwijst naar de schottentheorie en een eerdere uitspraak van de rechtbank in Roermond. De rechtbank overweegt dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet automatisch leidt tot de onrechtmatigheid van de huidige maatregel, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding door het bestuursorgaan. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze voldoende zijn onderbouwd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40636

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Hij heeft op 28 augustus 2025 de gronden van beroep ingediend. Op 29 augustus 2025 heeft verweerder een reactie op de beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 1 september 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Schottentheorie
2. Eiser voert aan dat de maatregel die voorafging aan de huidige maatregel van bewaring te laat is omgezet en dat dit maakt dat ook de huidige maatregel onrechtmatig is. De schottentheorie is in dit geval niet van toepassing. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 3 maart 2025. [2] Verweerder wist dat de vorige maatregel niet tijdig kon worden omgezet, maar heeft die maatregel toch laten voortduren. In gevallen waarin door capaciteitsgebrek geen tijdige omzetting van de maatregel kan plaatsvinden, voert verweerder een willekeurig beleid door de maatregel soms wel en soms niet op te heffen.
3. Uit het arrest Bouskoura van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024 volgt dat indien de onrechtmatigheid van een maatregel is vastgesteld, dit niet reeds hierom inhoudt dat een direct aansluitende nieuwe maatregel ook onrechtmatig is, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding van de zijde van het bestuursorgaan. [3]
4. Verweerder heeft in zijn brief van 28 augustus 2025 erkend dat de voorgaande maatregel te laat is omgezet. Verweerder heeft daarbij laten weten dat hij in het kader van het beroep tegen die maatregel schadevergoeding aan eiser zal aanbieden.
5. Voor zover eiser aanvoert dat er sprake is van kwade trouw, wordt eiser daarin niet gevolgd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de toelichting van verweerder is gebleken dat de regievoerder direct heeft verzocht om omzetting van de voorgaande maatregel, dat dit niet is gelukt in verband met capaciteitsproblemen bij de Koninklijke Marechaussee en dat de regievoerder na het weekend hierover heeft gerappelleerd.
6. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of sprake is van een andere zodanig ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld zodra de vrijheidsbeneming onrechtmatig is geworden, dat dit om die reden moet leiden tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat als uitgangspunt geldt dat een gebrek in de eerste maatregel van bewaring de daaropvolgende maatregel niet alleen daarom van het begin af onrechtmatig maakt. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden gemaakt in geval van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld indien de bewaring onrechtmatig is. [5] Ook kan een opeenstapeling van ernstige gebreken waar zwaar gewicht aan toe moet worden gekend ertoe leiden dat een uitzondering op het uitgangspunt moet worden gemaakt. [6]
7. De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2024 [7] van oordeel dat het te laat omzetten van de voorgaande maatregel van bewaring in de zaak van eiser geen ernstige schending oplevert van het recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser voor korte duur – twee dagen – onrechtmatig in bewaring heeft gezeten. Eiser heeft ook niet aangevoerd waarom, anders dan dat eiser enige tijd zonder rechtsgrond in bewaring heeft gezeten, afgeweken zou moeten worden van de schottentheorie of waarom er sprake is van een ernstige schending. Verder is niet gebleken van andere gebreken dan het gebrek dat eiser stelt, zodat van een openstapeling van gebreken evenmin sprake is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onrechtmatige bewaring vanaf 24 augustus 2025 in dit geval niet doorwerkt naar de bewaringsmaatregel van 26 augustus 2025. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [8] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [9] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.ECLI:EU:C:2024:868.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.