Overwegingen
1. Eiser wordt ten tijde van het onderzoek ter zitting niet in bewaring gehouden op grond van de te toetsen maatregel. Indien de rechtbank de te toetsen maatregel, die dus reeds is opgeheven, onrechtmatig acht, leidt dat in beginsel niet tot de invrijheidstelling van eiser vanwege de zogenoemde “schottentheorie”. Hiervoor is ook van belang dat de rechtbank in de onderhavige procedure niet het beroep tegen de opvolgende maatregel, voor zover eiser dat zou hebben ingesteld, beoordeelt. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de oplegging en/of tenuitvoerlegging van de maatregel voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig is geweest, zal de rechtbank in beginsel volstaan met het toekennen van schadevergoeding.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormde voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
3. Op vragen van de rechtbank of verweerder de grondslagen van artikel 59b, eerste lid onder c en onder d van de Vw handhaaft, heeft verweerder deze grondslagen ter zitting laten vallen. De rechtbank overweegt dat dit terecht is. Eiser is door Duitsland overgedragen en aansluitend in bewaring gesteld. Eiser heeft dus niet op het moment dat hij in bewaring werd gehouden ter fine van uitzetting, een asielaanvraag gediend. Eiser is voorts als verdachte aangemerkt voor een winkeldiefstal. Dit is onvoldoende om eiser aan te merken als gevaar voor de openbare orde als bedoeld in het Unierecht. De motivering “
Betrokkene heeft ook in zijn gehoor aangegeven dat hij heeft gestolen omdat hij honger had en om dus te kunnen voorzien in zijn illegaliteit. Hij neemt hierbij de Nederlandse wetgeving niet in mee en verstoort hiermee de openbare orde.” is volstrekt ontoereikend om deze grondslag te motiveren. Verder heeft verweerder de zware gronden 3f en 3i en de lichte grond 4e ter zitting laten vallen en ook dit acht de rechtbank terecht.
4. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3d die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser is middels een Dublinclaim overgedragen uit Duitsland en hij beschikte daarbij over een laissez-passer (LP). Dat kan eiser niet worden aangerekend. Over een eerdere inreis die niet overeenkomstig de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, stelt eiser dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid omdat hij toen een asielverzoek had ingediend. Na afwijzing van zijn asielverzoek is eiser vertrokken naar Duitsland en heeft daarmee volgens hem voldaan aan zijn verplichting om Nederland te verlaten. Verder heeft eiser een nationaliteitsverklaring ingevuld en heeft hij zich niet bediend van een alias. Daaruit volgt dat hij wel meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht een onttrekkingsrisico aanneemt op grond van de gedragingen van eiser. Eiser is door de Duitse autoriteiten overgedragen en hoewel verweerder daar toestemming voor heeft gegeven, is een dergelijke inreis niet het “op de voorgeschreven wijze binnenkomen”. Dat ziet namelijk op een zelfstandige inreis met – kort gezegd- een authentiek en geldig identiteitsdocument en toestemming voor de inreis, bijvoorbeeld door het bezitten van een visum. Dat overigens deze grond niet kan worden tegengeworpen aan asielzoekers is niet juist. Uit vaste Afdelingsjurisprudentie volgt dat ook ten aanzien van asielzoekers een onttrekkingsrisico kan blijken uit het niet gedocumenteerd en rechtmatig inreizen. Eiser heeft zich voorts niet gemeld bij de Korpschef, waardoor zware grond 3b ook feitelijk juist is. Dat eiser hiervoor geen gelegenheid zou hebben gehad vanwege de Dublinoverdracht maakt dit niet anders omdat deze omstandigheid voor zijn rekening komt. Eiser is eerder vanuit Nederland naar Duitsland vertrokken zonder dit te melden en zonder daartoe gerechtigd te zijn en heeft zichzelf daarmee in deze situatie gebracht. Uit deze gedragingen volgt dan ook een onttrekkingsrisico. Eiser heeft zware grond 3c niet betwist en de rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat deze grond ook feitelijk juist is. De vertrekplicht volgt uit de (door de rechter getoetste) beschikking van 25 juni 2024, en vaststaat dat eiser niet aan deze vertrekplicht heeft voldaan omdat eiser de Unie moest verlaten en “slechts” naar Duitsland is vertrokken. Zware grond 3d is ook feitelijk juist. Eiser beschikt niet over documenten op grond waarvan zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld en heeft ook nimmer geprobeerd om dergelijke documenten -zelfstandig- te verkrijgen. Het invullen van een nationaliteitsverklaring na oplegging van de maatregel, betekent niet dat het onttrekkingsrisico niet langer volgt uit de eerdere gedragingen van eiser en het gebrek aan handelen. Eiser is overigens ook verplicht om mee te werken met verweerder en indien eiser een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag wil verkrijgen, zal hij bovendien ten minste zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk moeten maken. Alle gehandhaafde zware gronden zijn dus terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en gelet op de nadere motivering in de maatregel is het onttrekkingsrisico hiermee deugdelijk onderbouwd. De rechtbank acht het niet nodig om de lichte gronden te beoordelen.
6. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank beoordeelt evenwel alle rechtmatigheidsvereisten van de oplegging en (wijze van) tenuitvoerlegging ook ambtshalve en overweegt in dit kader het navolgende.
7. Eiser is in bewaring gehouden op de zogenoemde asielgrondslag. In het verslag van het vertrekgesprek dat heeft plaatsgevonden op vrijdag 14 februari 2025, van 14:00 uur tot 14:10 uur, is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Allereerst stel ik mij aan betrokkene voor als regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek en ik leg hem mijn functie uit. Vervolgens uitgelegd dat ik hem niet eerder heb bezocht, omdat hij in de asielprocedure zit. Ik heb echter begrepen dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken en ik vraag of dat klopt?
(…)
Ik vraag hem of hij hierover met zijn advocaat heeft gesproken? Betrokkene zegt dat hij dat niet heeft gedaan, maar hij beslist nu toch om de aanvraag in te trekken, omdat hij weet dat hij geen kans maakt.
Ik vraag betrokkene of hij dan wel terug wil keren naar Tunesië? Betrokkene zegt dat hij niet terug wil keren. Ik leg uit dat er een aanvraag voor een laissez-passer zal worden gedaan en dat de Tunesische autoriteiten zijn vingerafdrukken zullen gaan onderzoeken.
Tot slot uitgelegd dat er begin volgende week een nieuwe bewaringsmaatregel wordt opgelegd. Nadat dit is gedaan zal ik hem nog bezoeken en uitgebreider spreken.
(…)
8. De rechtbank stelt vast dat op grond van het dossier niet is vast te stellen wanneer eiser formeel zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. De rechtbank overweegt dat dit niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de vraag of verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel. Op het moment dat eiser te kennen geeft zijn asielaanvraag niet te handhaven, dient de maatregel niet langer het doel dat met oplegging van de maatregel is beoogd en komt de grondslag van de maatregel te ontvallen aan de maatregel. Als de tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is omdat de maatregel niet langer strekt tot effectuering van het doel dat met oplegging van de maatregel is beoogd, en verweerder eiser niet in vrijheid stelt, dient verweerder zo spoedig mogelijk te onderzoeken of het noodzakelijk, proportioneel en evenredig is om aan eiser een nieuwe maatregel op een andere grondslag op te leggen en hem zodoende ononderbroken in bewaring te kunnen houden.
9. Uit het dossier blijkt niet van omstandigheden die een verklaring kunnen zijn voor het tijdsverloop tussen de verklaring van eiser dat hij zijn asielaanvraag niet handhaaft en de opheffing van de maatregel. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat “het weekend” niet een deugdelijke verklaring hiervoor kan zijn en niet als rechtvaardiging kan gelden voor het laten voortduren van een maatregel terwijl het doel van de maatregel niet langer behoeft te worden nagestreefd. Indien op een vrijdag om 14:10 uur, na dit bij eiser te hebben geverifieerd, duidelijk is dat eiser zijn asielaanvraag niet handhaaft, betekent dat niet dat verweerder pas op een maandag om 14:00 uur hoeft over te gaan tot opheffing van de maatregel. Eiser is ook in het weekend in bewaring gehouden en dat betekent simpelweg dat verweerder ook in het weekend voortvarend moet handelen en, zo nodig, moet zorgdragen voor de nodige capaciteit om eiser te horen over een mogelijk aansluitend aan de opheffing van de maatregel op te leggen opvolgende maatregel. Indien verweerder niet in staat is om op zaterdagen en zondagen te horen als de grondslag van een maatregel op vrijdag komt te ontvallen, dient verweerder in beginsel over te gaan tot invrijheidstelling. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:22288). 10. De rechtbank heeft verweerder ter zitting gevraagd naar de reden van het tijdsverloop tussen het intrekken van de asielaanvraag en het opheffen van de te toetsen maatregel. Verweerder heeft desgevraagd geen omstandigheden naar voren gebracht die het tijdsverloop kunnen verklaren. Er is dus niet gebleken van bijzondere omstandigheden die er aan in de weg hebben gestaan om eiser de dag dat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken of de dag daaropvolgend te horen over een mogelijk op te leggen opvolgende maatregel. Ter zitting heeft verweerder dit desgevraagd ook erkend en gesteld dat eiser voor één dag gecompenseerd kan worden.
11. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige procedure “één dag compensatie” niet volstaat. Uit Afdelingsjurisprudentie volgt dat verweerder een termijn van twee dagen heeft om na het vervallen van de rechtsgrond van de maatregel, een opvolgende maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt dat deze termijn niet zonder meer kan “vollopen” maar hooguit gerechtvaardigd is als “de omzetting” niet eerderkanplaatsvinden. Verweerder dient de termijn van twee dagen dus niet als uitgangspunt voor zijn handelen te nemen. Indien de voortduring van een maatregel niet langer gerechtvaardigd is omdat het met de maatregel beoogde doel niet bereikt zal worden, dient verweerder, zoals hiervoor overwogen, na te gaan of de oplegging van een andere maatregel aan de orde is en anders de vreemdeling in vrijheid te stellen. Als dat proces twee dagen duurt, dan is dat, op grond van de Afdelingsjurisprudentie, aanvaardbaar en daarom zal in beginsel pas na het verstrijken van deze termijn een verplichting voor verweerder tot vergoeding van schade ontstaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3039). 12. De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet is gebleken van enig handelen van verweerder tussen het moment dat het vertrekgesprek is beëindigd en de maatregel is opgeheven. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het tijdsverloop is ingegeven doordat eiser op “een vrijdag” te kennen heeft gegeven zijn asielaanvraag niet langer te handhaven. De rechtbank baseert dit op de mededeling van de regievoerder aan eiser dat “tot slot is uitgelegd dat er begin volgende week een nieuwe bewaringsmaatregel wordt opgelegd.” en het ontbreken van concrete feiten en omstandigheden die een verklaring kunnen zijn voor het tijdsverloop.
13. De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd voordat deze is opgeheven. Hoewel eiser thans nog steeds in bewaring wordt gehouden, betekent dit niet zonder meer dat de rechtbank verplicht of bevoegd is om eiser in vrijheid te stellen. In dit kader wijst de rechtbank op het arrest Bouskoura dat het Hof van Justitie op 4 oktober 2024 heeft gewezen. Daarbij is de prejudiciële vraag van deze rechtbank en zittingsplaats over de zogenoemde “schottentheorie” beantwoord (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868). Het Hof heeft -kort gezegd- het Unierecht aldus uitgelegd dat de schottentheorie niet onverenigbaar is met het Unierecht, maar heeft hierbij ook nader geduid dat dit niet mag leiden tot willekeur. De rechtbank wijst over de toepassing van de uitleg van het Hof naar de einduitspraak van deze rechtbank in die procedure van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16568), de uitspraak van 14 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16611), de uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:20144), de bovengenoemde uitspraak van 31 december 2024 en de bovengenoemde uitspraak van 28 februari 2025. 14. De rechtbank stelt onder verwijzing naar bovenstaande uitspraken vast dat de beslissing die is genomen op vrijdag 14 februari 2025 gedurende het vertrekgesprek dat “begin volgende week een nieuwe maatregel wordt opgelegd”, nu er nadien geen omstandigheden zijn gebleken die het tijdsverloop kennelijk hebben bepaald, tot gevolg heeft dat de tenuitvoerlegging vanaf dat moment onrechtmatig is geworden. De rechtbank overweegt dat deze beslissing om eiser niet aanstonds te horen maar dit “na het weekend” te doen, echter geen blijk geeft van kwade trouw of misleiding zoals bedoeld in het arrest Bouskoura. De rechtbank zal dan ook volstaan met gegrondverklaring van het beroep omdat de maatregel voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig is geweest en de toekenning van schadevergoeding. De rechtbank ziet aanleiding om, net als in haar eerdere uitspraken, een bedrag van € 250,- toe te kennen voor elke dag dat eiser onrechtmatig in bewaring is gehouden. De “schottentheorie” staat er aan in de weg dat deze periode van onrechtmatige vrijheidsontneming in een aaneengesloten periode van vrijheidsontneming tot invrijheidstelling leidt en er moet desondanks wel sprake zijn van een effectief rechtsmiddel en dus een reëlere compensatie. Indien verweerder bezwaar zou hebben tegen de bepaling van deze hoogte van schadevergoeding, dient verweerder te voorkomen dat bewaringsmaatregelen onrechtmatig voortduren door deze maatregelen tijdig op te heffen en al dan niet over te gaan tot het aansluitend opleggen van een opvolgende maatregel. De rechtbank brengt eiser dan ook in aanmerking voor vergoeding van schade vanaf 14 februari 2025 tot aan de opheffing op 17 februari 2025.
15. De rechtbank spreekt gezien de gegrondverklaring ook een proceskostenveroordeling uit en zoekt hierbij aansluiting bij de standaardmatig gehanteerde bedragen en punten.
16. Beslist wordt als volgt.