Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verrichten van seksuele handelingen met een kind beneden de twaalf jaar. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat begon met een melding van het vermeende slachtoffer, een kind van zes jaar, die aangaf dat de buurman hem had aangeraakt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, zijn moeder en haar partner in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg was, mede door tegenstrijdigheden in de verklaringen van de betrokkenen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank kon niet uitsluiten dat de verklaring van het slachtoffer onder invloed van suggestie tot stand was gekomen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.