ECLI:NL:RBDHA:2025:16644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
09/384412-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zedenzaak betreffende seksuele handelingen met een kind

Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verrichten van seksuele handelingen met een kind beneden de twaalf jaar. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat begon met een melding van het vermeende slachtoffer, een kind van zes jaar, die aangaf dat de buurman hem had aangeraakt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, zijn moeder en haar partner in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg was, mede door tegenstrijdigheden in de verklaringen van de betrokkenen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank kon niet uitsluiten dat de verklaring van het slachtoffer onder invloed van suggestie tot stand was gekomen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/384412-24
Datum uitspraak: 8 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 april 2025 (regie) en 25 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. J.H.E. Wanrooij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te 's-Gravenhage met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op 26 september 2018) een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het betasten van de penis en/of knijpen in de penis van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) betrouwbaar; hij heeft gedetailleerd, authentiek en consistent verklaard. De getuigenverklaringen van aangeefster ( [slachtoffer] moeder) en haar partner, de heer [naam 1] , over de emotionele toestand van [slachtoffer] na 5 augustus 2024 vormen het steunbewijs.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft verder gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal opleggen, in de vorm van een contact- en locatieverbod voor de duur van vijf jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast met een maximum van zes maanden. Tot slot heeft hij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
3.3.
Vrijspraak
Beoordelingskader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de in deze verklaring genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin door de verdachte wordt ontkend dat de handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen van het incident zijn – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en vervolgens moet bepalen of voor de verklaringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is voldoende wanneer de verklaring op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Met andere woorden: de bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op één enkele verklaring berusten. Verder is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde op de terechtzitting, de rechtbank onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechtbank behoedzaamheid betrachten om op grond van wat overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd (zie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Feiten en omstandighedenOp grond van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 5 augustus 2024 kwamen [slachtoffer] en zijn moeder, de aangeefster, terug van vakantie. De verdachte, hun buurman, zag hen aan komen lopen vanaf zijn balkon en besloot hen op te wachten op de galerij. De verdachte bood hen wat te eten en te drinken aan en zij hebben op de galerij samen wat gedronken en gegeten. De verdachte en [slachtoffer] zijn, in ieder geval één keer, samen naar de keuken van de verdachte geweest. Op 11 augustus 2024 vertelde [slachtoffer] aan zijn moeder en haar partner (hierna: [naam 1] ) dat de buurman hem had aangeraakt bij zijn piemel na de vakantie.
De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] op 11 augustus 2024 al een uur op bed lag. Hij sliep niet; hij lag te huilen. Zij is toen met [naam 1] naar hem toegegaan en hij heeft [slachtoffer] toen uit bed getild. Toen vertelde [slachtoffer] dat hij heel erg bang was. Hij zei eerst “ik ben bang” en toen zei hij “de buurman heeft mij aangeraakt bij mijn piemel”. De aangeefster heeft verklaard dat zij [slachtoffer] hebben gekalmeerd en dat zij hebben geprobeerd om hem zo goed mogelijk zijn verhaal te laten vertellen en hem niet te sturen met vragen. Zij hebben gevraagd wat er is gebeurd. [slachtoffer] zei toen “ik durf niet te slapen, ik ben bang want de buurman heeft mijn piemel aangeraakt na de vakantie.” Op de bank hebben zij nogmaals gevraagd wat er was gebeurd. [slachtoffer] vertelde nogmaals dat de buurman na de vakantie zijn piemel had aangeraakt.
De verklaring van [naam 1]
heeft bij de politie verklaard dat hij met aangeefster op de bank zat. [slachtoffer] lag op dat moment in bed. Aangeefster begon over de buurman te praten en dat voelde al niet lekker. Vanaf het eerste moment had [naam 1] al een onderbuikgevoel bij de buurman. Aangeefster vertelde dat de buurman avances had gemaakt naar haar. Toen is [naam 1] [slachtoffer] gaan halen. Hij weet niet meer precies waarom, maar [naam 1] dacht: dan praten we er even over met zijn allen. [naam 1] heeft [slachtoffer] vervolgens gevraagd: “heeft de buurman weleens aan je gezeten?” Zij vroegen dit, omdat de buurman seksuele avances naar de aangeefster had gemaakt en omdat [slachtoffer] niet wilde slapen en een beetje angstig was. [slachtoffer] wilde eerst niets vertellen. Hij ontkende het een beetje. Toen zeiden [naam 1] en aangeefster dat hij het gewoon mocht vertellen. Op den duur vertelde hij dat de buurman aan zijn pippie had gezeten.
Het studioverhoor van [slachtoffer]
Op 12 september 2024 heeft een studioverhoor plaatsgevonden met [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat zijn verklaring in de kern overeenkomt met wat hij volgens zijn moeder en [naam 1] aan hen heeft verteld. Hij heeft verder concreet en gedetailleerd verklaard.
De verklaring van de verdachte
De verdachte ontkent ten stelligste dat hij [slachtoffer] heeft betast. Hij heeft verklaard dat hij op 5 augustus 2024 samen met [slachtoffer] vier keer naar de keuken is gegaan en dat zijn moeder daar bij was of dat zij vanaf de galerij via het keukenraam naar hen keek.
Het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid van verklaring van [slachtoffer]Hoewel de studioverklaring van [slachtoffer] in de kern overeenkomt met wat hij tegen aangeefster en [naam 1] heeft gezegd en op zichzelf ook concreet en gedetailleerd is, zijn bij de rechtbank toch twijfels gerezen over de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Die twijfels komen voort uit de manier waarop die verklaring mogelijk tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De verklaringen van aangeefster en [naam 1] over de wijze waarop [slachtoffer] hun voor het eerst vertelde over het gebeurde, verschillen aanzienlijk van elkaar. Volgens aangeefster heeft [slachtoffer] er immers uit zichzelf over verteld en wilden [naam 1] en zij hem niet sturen. Uit [naam 1] verklaring kan juist worden afgeleid dat hij (mede) vanwege onderbuikgevoelens over de verdachte en diens eerdere avances richting aangeefster - nog voordat [slachtoffer] zelf iets had gezegd -
gerichtaan hem heeft gevraagd of de verdachte weleens aan hem had gezeten. Uitgaande van [naam 1] verklaring heeft [slachtoffer] dit, na het eerst te hebben ontkend, pas “op den duur” bevestigd.
De rechtbank kan niet uitsluiten dat het zo is gegaan als [naam 1] heeft verklaard. Dat betekent ook dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat de studioverklaring van de nog heel jonge [slachtoffer] – vermoedelijk geheel onbedoeld – tot stand is gekomen onder invloed van een hem voorgehouden suggestie, die hij na enige tijd als waarheid is gaan ervaren en als zodanig heeft gepresenteerd. De bij de rechtbank hierdoor ontstane twijfels aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring zijn te groot om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[naam 2] heeft zich, namens [slachtoffer] , als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [naam 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2025.