ECLI:NL:RBDHA:2025:16714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging. De aanvraag is ingediend op 7 augustus 2024, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had verweerder binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 5 februari 2025, een besluit moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 6 februari 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 19 mei 2025 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig beslissen door verweerder gelijkgesteld kan worden met een besluit, en legt verweerder een termijn van twee weken op om alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een bijzonder geval, gezien de aanvraag om gezinshereniging, en bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 194. De uitspraak is gedaan op 8 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt.