Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 16 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, welke door de minister op 25 maart 2025 als ongegrond is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2025 heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 augustus 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, wat de vraag oproept of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het vertrek van eiser, er voldoende aanwijzingen zijn dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat zijn gemachtigde nog contact met hem onderhoudt via zijn broer.
De rechtbank heeft vervolgens de asielmotieven van eiser beoordeeld. De minister heeft gesteld dat eiser niet alle benodigde documenten heeft overgelegd en geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken daarvan. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet voldoet, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn asielmotieven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.