ECLI:NL:RBDHA:2025:17026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.25168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsom bij overschrijding termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 september 2025, gaat het om een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 13 juni 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft deze aanvraag niet tijdig in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat de minister verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag op 2 maart 2023, nadat de overdracht aan Italië niet tijdig had plaatsgevonden. Eiser had op 15 februari 2024 een nieuwe asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank stelt vast dat deze aanvraag niet als nieuw kan worden beschouwd, omdat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de eerdere aanvraag. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is verstreken en dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25168

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar).
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 13 juni 2022.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Van welke aanvraag wordt uitgegaan?
2. Eiser heeft op 13 juni 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 15 juli 2022 heeft de minister Italië verzocht eiser op grond van de Dublinverordening over te nemen. [2] De Italiaanse autoriteiten zijn op 30 augustus 2022 met dit verzoek akkoord gegaan. De minister dient eiser uiterlijk binnen zes maanden over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. [3] Naar aanleiding hiervan heeft de minister de asielaanvraag van eiser bij besluit van 16 december 2022 niet in behandeling genomen. Met de brief van 30 januari 2023 heeft de minister laten weten de overdrachtstermijn te hebben verlengd naar achttien maanden. [4] Eiser had uiterlijk op 1 maart 2023 aan de Italiaanse autoriteiten moeten worden overgedragen. Uit het dossier blijkt dat eiser niet tijdig is overgedragen. De rechtbank stelt vast dat de minister per 2 maart 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 15 februari 2024 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 4 maart 2024 [6] , blijkt dat een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen geen definitief besluit is op de aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee de (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden van Nederland voor de asielaanvraag valt die aanvraag weer open, zodat de minister die alsnog inhoudelijk moet behandelen. Een nieuwe aanvraag, na een besluit de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen, is daarom geen nieuwe aanvraag, maar een herhaling van het eerdere verzoek om bescherming.
4. Nadat Nederland verantwoordelijk was geworden voor de aanvraag van eiser, had de minister een besluit moeten nemen op de oorspronkelijke aanvraag. Het indienen van een nieuwe asielaanvraag was dan ook niet nodig. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit daarom zien als gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 13 juni 2022.
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
5. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [7] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [8] Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [9]
6. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
7. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [10] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [11]
8. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [12] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister in principe binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
9. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [13]
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [14]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
12. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [15]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
A.W. Landman, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening
3.Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening
4.Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
9.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
10.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
12.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
14.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
15.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.