In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had op 23 mei 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister weigerde deze in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld en het beroep ongegrond is. Eiser voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden aangenomen vanwege ernstige tekortkomingen in de opvang- en asielprocedures in Oostenrijk, zoals vermeld in het AIDA-rapport. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.
Daarnaast doet eiser een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie, waarin wordt gesteld dat overdracht van een vreemdeling moet worden voorkomen als dit leidt tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheid. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn gezondheid in gevaar komt door de overdracht aan Oostenrijk. De rechtbank bevestigt dat de minister geen BMA-onderzoek hoefde uit te voeren, omdat er geen medische gegevens zijn die de noodzaak daartoe onderbouwen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.