ECLI:NL:RBDHA:2025:17307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
NL25.28847 en NL25.28848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiseres wegens onvoldoende geloofwaardigheid van geloofsgroei

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 5 december 2022 een aanvraag ingediend, die op 23 juni 2025 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 september 2025. Eiseres stelt dat zij zich heeft bekeerd tot het christendom en dat haar geloofsgroei niet voldoende is erkend door de verweerder. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de geloofsgroei van eiseres niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de geloofsgemeenschap niet inhoudelijk zijn betrokken en dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres niet wezenlijk verschillen van die in eerdere procedures. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de proceskosten van eiseres door de minister moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.28847 (beroep) en NL25.28848 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter haar verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiseres heeft op 5 december 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 juni 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Als tolk is verschenen R.N. Adel.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Vorige procedure
2. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1962. Op 14 september 2018 heeft eiseres een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan haar aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij niet kon terugkeren naar Iran, omdat zij zich heeft afgewend van de islam en bekeerd is tot het christendom. Verweerder vond de afwending van de islam, de bekering tot het christendom en de problemen naar aanleiding van die bekering niet geloofwaardig. Deze aanvraag is dan ook door verweerder bij besluit van 10 juni 2021 afgewezen als ongegrond [1] . Tegen deze afwijzing is door eiseres beroep ingesteld. Dit beroep is op 30 juli 2021 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen [2] . Het hoger beroep is op 3 mei 2022 ook ongegrond verklaard. [3] Het besluit van 10 juni 2021 staat dus in rechte vast.
3. De onderhavige zaak gaat over de opvolgende asielaanvraag van eiseres.
Het asielrelaas
4. Eiseres heeft – kort samengevat – aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij zich heeft ontwikkeld in haar geloof. Eiseres is lid van de kerk en heeft zich verder verdiept in het christendom. Ter onderbouwing heeft eiseres drie verklaringen van de voorganger van de [geloofsgemeenschap] overgelegd. Bij terugkeer naar Iran vreest eiseres veroordeeld en bestraft te worden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
afvalligheid; en
geloofsgroei.
5.1.
Verweerder vindt het eerste en tweede asielmotief van eiseres geloofwaardig. Dat eiseres sinds haar vorige procedure een geloofsgroei heeft doorgemaakt vindt verweerder niet geloofwaardig. De verklaringen van eiseres over dit asielmotief vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. [4] Verder vindt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van de geloofwaardig geachte asielmotieven een vrees heeft voor vervolging [5] of reëel risico op ernstige schade loopt [6] bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond omdat het een opvolgende aanvraag is, die niet niet-ontvankelijk is verklaard. [7]
Wat vindt eiseres in beroep?
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst verzoekt zij om dat wat zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres voert aan dat het besluit onzorgvuldig is gemotiveerd. Verweerder heeft het Algemene Ambtsbericht Iran niet voldoende betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ook heeft verweerder in strijd gehandeld met Werkinstructie 2022/3 [8] . Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van geloofsgroei. Daarnaast had verweerder de door eiseres overgelegde verklaringen [9] van de voorganger van haar kerk, de [geloofsgemeenschap] , inhoudelijk moeten betrekken. Tot slot heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiseres door haar afvalligheid geen reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran. Van eiseres kan niet worden verwacht dat zij zich terughoudend opstelt en bij terugkeer een hijab zal dragen. [10] Ook heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de risico’s die eiseres bij de grens loopt als afvallige, zonder paspoort, zonder echtgenoot, en na een langdurig verblijf in Nederland. [11]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank geeft eiseres gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
Mocht verweerder de geloofsgroei van eiseres ongeloofwaardig vinden?
8. In Werkinstructie 2022/3 is neergelegd dat de geloofwaardigheid van een bekering getoetst wordt op drie elementen, te weten de motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof, en religieuze activiteiten. [12] Hierbij maakt verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit geldt ook voor opvolgende aanvragen. [13] Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. [14] Verder is in Werkinstructie 2022/3 neergelegd dat aan verklaringen van kerkelijke instanties meer waarde zal worden gehecht, als daarin, op basis van eigen waarnemingen van de kerkelijke instantie, is weergegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen de kerkelijke organisatie en hoe zij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft. [15] Ook moet verweerder inhoudelijk op de verklaringen van derden ingaan indien deze nieuwe inzichten bieden op het bestaande dossier of bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. [16]
9. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van eiseres in rechte vaststaat dat de gestelde bekering tot het christendom in de vorige procedures ongeloofwaardig is bevonden. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder de gestelde geloofsgroei, gezien de overgelegde verklaringen van eiseres, niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van geloofsgroei. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Allereerst heeft verweerder eiseres niet mogen tegenwerpen dat haar verklaringen over haar geloofsbeleving niet wezenlijk verschillen met die in de eerdere procedure. Anders dan verweerder heeft tegengeworpen, heeft eiseres tijdens het gehoor niet enkel verwezen naar het verhaal van Maryam en Martha, maar heeft zij ook een ander Bijbelverhaal aangehaald, namelijk het verhaal van de Romeinse officier en zijn knecht [17] . Daarbij heeft zij toegelicht welke persoonlijke betekenis deze verhalen voor haar hebben. Zo heeft zij bij het verhaal van Maryam en Martha benadrukt dat Maryam ervoor koos te luisteren naar de prediking van Jezus en daarin haar geloof tot uitdrukking bracht. Dit werd haar als vrouw ook toegestaan. Eiseres heeft daarbij verklaard dat zij dit verhaal belangrijk vindt omdat zij zichzelf herkent in de houding van Maryam, ook zij wil gehoorzaam zijn aan de voorschriften van God en het geloof naleven [18] . Bij het verhaal van de officier en zijn knecht heeft zij uitgelegd dat het vertrouwen op Jezus ertoe leidt dat men hulp ontvangt en kan worden genezen als men zich nederig opstelt [19] . Voor eiseres is dit verhaal belangrijk omdat zij op grond van haar geloof Jezus heeft verzocht om haar man te genezen. Bovendien blijkt uit het gehoor niet dat eiseres erop is gewezen dat dit aantal of de inhoud van de verhalen onvoldoende zou zijn.
10.2.
Voor zover eiseres aanvoert dat ook aan de wijze waarop haar echtgenoot is begraven, betekenis moet worden toegekend, volgt de rechtbank dit betoog. Eiseres en haar echtgenoot hebben een islamitische achtergrond. In een context waarin begrafenisrituelen sterk cultureel bepaald zijn, vormt het feit dat hij in de christelijke gemeenschap is begraven onder leiding van de predikant en met betrokkenheid van de geloofsgemeenschap een aanwijzing voor de oprechtheid van hun geloofskeuze. In de verklaring van de voorganger van de kerk van 29 mei 2025 staat bovendien dat tijdens de ziekte van haar man op verzoek van eiseres dagelijks voor hem werd gebeden door de hele kerk. Direct na het overlijden van de echtgenoot verklaart de voorganger door de zoon van eiseres te zijn gebeld, waarna hij samen met zijn vrouw naar het ziekenhuis is gegaan om steun te bieden aan eiseres en haar zoon en samen te bidden. De herdenkingsdienst heeft in de kerk plaatsgevonden. Daarnaast verklaart de pastor dat er op verzoek van eiseres verschillende gedenkmomenten hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan deze omstandigheden geen gewicht zou toekomen.
10.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder, in het licht van Werkinstructie 2022/3, onvoldoende waarde heeft gehecht aan de overgelegde schriftelijke verklaringen van de kerk en de verklaringen die eiseres zelf heeft afgelegd over haar geloofsgroei. Verweerder stelt dat aan de brieven van de kerk maar een beperkte waarde toekomt. Volgens verweerder hadden van eiseres meer concrete verklaringen verwacht mogen worden over hoe zij in haar geloof is gegroeid nu zij verklaard heeft zich verdiept te hebben in het christendom. Deze stelling van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend en geeft blijk van een onjuiste weging van de verklaringen van de kerk. Zoals volgt uit Werkinstructie 2022/3, moet met name waarde te worden gehecht aan de eigen waarnemingen van de kerkelijke instantie over de rol van de vreemdeling binnen de kerk. Ook moet verweerder inhoudelijk ingaan op verklaringen die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In de drie verklaringen van de [geloofsgemeenschap] is de rol van eiseres binnen die kerk beschreven. Zo staat daarin dat eiseres de kerk sinds augustus 2018 samen met haar echtgenoot bezoekt en dat zij wekelijks op zondagen de kerkdiensten bijwoont en dat zij daarbij vaak een Psalm voordraagt. Ook wordt beschreven dat eiseres bijbellessen volgt. Volgens de voorganger van de gemeenschap is eiseres een serieuze christen. Dit blijkt volgens hem uit haar trouwe en actieve deelname aan de bijbellessen en wekelijkse samenkomsten, de manier waarop zij anderen in de gemeenschap heeft bemoedigd en de wijze waarop zij het geloof praktisch toepast in haar dagelijks leven. Ook blijkt dat de voorganger eiseres persoonlijke vragen heeft gesteld over het geloof en de invloed daarvan op haar leven. De motivering van verweerder geeft geen blijk van de inhoud van deze verklaringen. De enkele overweging dat eiseres geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over haar geloofsgroei, is onvoldoende en miskent dat uit de stukken blijkt dat eiseres al geruime tijd trouw activiteiten in het kader van haar geloof verricht en welke rol het geloof voor haar heeft gespeeld ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot. Ook blijkt uit de overweging van verweerder niet dat de beoordeling van de door eiseres verrichte activiteiten door de [geloofsgemeenschap] is betrokken.
10.4.
Daarbij komt dat eiseres zelf heeft verklaard over haar actieve rol binnen de geloofsgemeenschap [20] , de rust en troost die zij in het geloof heeft gevonden na het overlijden van haar echtgenoot [21] , en hoe dit haar vergevingsgezinder heeft gemaakt [22] . Hiervan heeft zij ook voorbeelden genoemd. [23] Niet valt in te zien waarom deze verklaringen zodanig vaag en onpersoonlijk en ondermaats zouden zijn, dat aan de inhoud van de verklaringen van de geloofsgemeenschap geen bewijswaarde kan worden toegekend. De rechtbank vindt de motivering van verweerder dan ook onvoldoende. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de eigen waarnemingen van de kerkelijke instantie, die expliciet uiteen worden gezet in de drie verklaringen, inhoudelijk buiten beschouwing zijn gelaten. Gelet op het voorgaande moet verweerder een nieuwe weging maken, waarbij de verklaringen van eiseres en die van de geloofsgemeenschap in onderlinge samenhang worden betrokken. De beroepsgrond slaagt.
11. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de geloofsgroei werkt door in de beoordeling de vraag of van eiseres kan worden verlangd opnieuw een hijab te dragen en daarmee ook in de beoordeling van de risico’s bij terugkeer. Gelet op deze samenhang behoeven de overige beroepsgronden op dit moment geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag van eiseres en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [24]
13. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- [25] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van €2.721,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zaaknummer NL21.9339.
4.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw.
5.Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag).
6.Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
8.Werkinstructie ‘Bekering en afvalligheid’.
9.Verklaringen van de voorganger van de [geloofsgemeenschap] van 15 november 2024, 29 mei 2025 en 22 augustus 2025.
10.Eiseres wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10222, r.o. 13-14; en op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, NL25.23781.
11.Ter onderbouwing verwijst eiseres onder andere naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 11 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:4558, r.o. 6.1. t/m 6.4, de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 27 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4030, r.o. 6, de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 15 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:446, r.o. 9. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1708. Ook wijst eiseres op de ‘Country Guidance’ uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal (Judges Rintoul and Bruce) van 20 februari 2020.
12.Werkinstructie 2022/3 ‘Bekering en afvalligheid’ para. 3.3.
13.Idem, para. 8.
14.Idem, para. 3.3.
15.Idem, para. 3.4.4.
16.Idem, para. 3.4.4.
17.Verslag van het gehoor opvolgende aanvraag, van 26 februari 2025, p. 19.
18.Idem, p. 20.
19.Idem, p. 19-20.
20.Verslag van het gehoor opvolgende aanvraag, p. 7, 9, 17, 18 en 21.
21.Idem, p. 10-11.
22.Idem, p. 12-13 en 19.
23.Zie bijvoorbeeld het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag, p. 9, 15 en 19.
24.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
25.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.