9.7.Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de minister zijn standpunt dat de door eiser ondervonden problemen niet de ondergrens van zwaarwegendheid raken ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Bescherming door de autoriteiten.
10. Vervolging of ernstige schade moet volgens artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn worden veroorzaakt door één van de 'actoren' van ernstige schade, namelijk de staat, partijen of organisaties die de staat beheersen of niet-overheidsactoren als kan worden aangetoond dat de staat of deze partijen geen bescherming kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade.11
11. De vraag of iemand bescherming kan krijgen van de autoriteiten komt dus pas aan de orde, wanneer die persoon aannemelijk heeft gemaakt gegronde vrees voor vervolging te hebben of een reëel risico te lopen op ernstige schade.12 De minister heeft zich ten overvloede op het standpunt gesteld dat eiser bescherming kan inroepen van de autoriteiten. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden van eiser hierover.
12. Voor zover de minister in een nieuw te nemen besluit toekomt aan de vraag of eiser bescherming kan krijgen van de autoriteiten, wijst de rechtbank erop dat volgens vaste rechtspraak de minister moet onderzoeken of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij moet hij informatie over de algemene situatie in het land van herkomst, in het bijzonder het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties betrekken. In dit verband wijst de rechtbank op de rapporten waarop eiser in beroep heeft gewezen. In het bijzonder wijst de rechtbank erop dat in het ambtsbericht van juni 2023 staat dat in Somalië het minderheden ontbrak aan mogelijkheden om hun rechten af te dwingen en dat de Gabooye- clan (waartoe de Midgan behoort) te maken had met discriminatie, uitsluiting en gebrek aan bescherming (p. 53 en 54). Verder wijst de rechtbank op het rapport van de EUAA van
11 augustus 2023,13 waarin staat dat leden van de Gabooye in heel Somalië beperkte bescherming hebben en worden gediscrimineerd en dat de staatsinstellingen, die worden gedomineerd door leden van de meerderheidsgroep, de Gabooye geen bescherming bieden tegen discriminatie en schendingen die zij ondervinden (waaronder seksueel geweld, plundering of fysiek geweld), met name in [plaats 2] en Zuid-Somalië.
10 Zie het eerder genoemde arrest van 4 november 2014,
Tarakhel tegen Zwitserland, punt 118 en 119.
11 Geïmplementeerd in artikel 3.37a van het Voorschrift Vreemdelingen (VV).
13 EUAA, Country Guidance: Somalia, augustus 2023.
Buitenschuldvergunning alleenstaande minderjarige vreemdeling (Amv)
13. De minister stelt zich op het standpunt dat er tijdens eisers minderjarigheid wel degelijk onderzoek is gedaan naar adequate opvang en dat hij daarbij voortvarend heeft gehandeld. Tijdens de gehoren is onderzoek gedaan naar familieleden in Somalië maar uit de door eiser verstrekte informatie kon geen conclusie worden getrokken ten aanzien van adequate opvang. Kort na het nader gehoor op 2 juni 2022 werd eiser op [geboortedatum] 2022 meerderjarig. Dat betekent dat eiser binnen de beslistermijn en de termijn voor het onderzoek door DT&V (van één jaar) meerderjarig is geworden, waardoor de termijn voor een volledig onderzoek naar adequate opvang te kort is geweest.
14. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er onvoldoende tijd is geweest om onderzoek te doen naar adequate opvang. Eiser heeft op 5 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend, op 2 juni 2022 heeft een nader gehoor
plaatsgevonden en op [geboortedatum] 2022, acht maanden na de asielaanvraag, is eiser meerderjarig geworden. De minister heeft niet voortvarend gehandeld en heeft niet inzichtelijk gemaakt wat hij in die periode heeft gedaan behalve dat hij eiser heeft gehoord. Bovendien heeft de minister de reden van de vertraging van het onderzoek niet toegelicht.
15. De rechtbank overweegt als volgt. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 juni 202214 overwogen dat uit het arrest TQ15 volgt dat de minister, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de minister meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De minister moet zich er in dat kader van overtuigen dat er voor de niet-begeleide minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.