ECLI:NL:RBDHA:2025:17597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
SGR 22/8046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 september 2025, in de zaak SGR 22/8046, wordt de weigering van het Uwv om eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiseres, geboren in 2002, had op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van het ontbreken van duurzaam arbeidsvermogen. Eiseres was van mening dat haar arbeidsvermogen wel duurzaam ontbrak en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv een motiveringsgebrek vertoonde. Hoewel de rechtbank oordeelde dat eiseres geen Wajong-uitkering kon krijgen, werden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat er geen medische grond was voor het oordeel dat eiseres in de toekomst geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Tevens werd een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij het Uwv en de Staat ieder een deel van de schadevergoeding moesten betalen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, en het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen. [1]
1.1.
Met het primaire besluit van 4 november 2021 heeft het Uwv beslist dat eiseres geen Wajong-uitkering krijgt. Arbeidsvermogen bij eiseres ontbreekt, maar volgens het Uwv niet duurzaam. Met het bestreden besluit op bezwaar van 1 november 2022 is het Uwv bij dit standpunt gebleven.
1.2.
Eiseres vindt dat het ontbreken van arbeidsvermogen wel duurzaam is en dat zij daarom recht heeft op een Wajong-uitkering. Aan de hand van wat eiseres in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank of het Uwv eiseres terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank betrekt daarbij ook het rapport van het onderzoek dat de door haar ingeschakelde deskundige heeft verricht en de reacties die daarop, over en weer, zijn gevolgd.
1.3.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en daarom wordt vernietigd. De rechtsgevolgen van dat besluit worden wel in stand gelaten. Dat betekent dat eiseres geen Wajong-uitkering krijgt toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift met als bijlagen een medische rapportage in beroep [2] en een arbeidsdeskundige rapportage in beroep [3] .
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten.
2.3.
Met de heropeningsbeslissing van 6 november 2023 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend, om het Uwv in de gelegenheid te stellen zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres niet duurzaam is, nader te motiveren.
2.4.
In reactie op de heropening van het onderzoek heeft het Uwv bij brief van 16 januari 2024 een medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) overgelegd en een rapportage van een arbeidsdeskundig onderzoek. Het Uwv handhaaft zijn standpunt. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 11 februari 2024.
2.5.
Bij brief van 7 maart 2024 heeft de rechtbank aan partijen het voornemen kenbaar gemaakt om een deskundigenonderzoek te gelasten, ter beantwoording van de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres al dan niet duurzaam is. Op 6 juni 2024 heeft de rechtbank opdracht gegeven tot het verrichten van een deskundigenonderzoek.
2.5.1.
De door de rechtbank benoemde deskundige verzekeringsarts, drs. [naam 2] , heeft, na overleg met arbeidsdeskundige [naam 3] , op 4 november 2024 een definitief rapport uitgebracht.
2.5.2.
Het Uwv heeft bij brief van 24 december 2024 schriftelijk zijn zienswijze op het verslag van het deskundigenonderzoek naar voren gebracht.
2.5.3.
Eiseres heeft bij brief van 10 januari 2025 schriftelijk haar zienswijze op het verslag van het deskundigenonderzoek naar voren gebracht.
2.5.4.
De rechtbank heeft de zienswijze van eiseres bij brief van 21 januari 2025 aan de deskundige doorgezonden, met het verzoek om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief schriftelijk en gemotiveerd te laten weten of deze reactie haar aanleiding geeft tot het herzien van haar conclusie.
2.5.5.
Met een aanvullende rapportage van 20 februari 2025 heeft de deskundige gereageerd op de zienswijze van eiseres.
2.6.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 26 februari 2025 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief kenbaar te maken of zij gebruik willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Eiseres heeft op 18 maart 2025 te kennen gegeven hiervan gebruik te willen maken.
2.7.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 7 juli 2025 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de moeder van eiseres. Het UWV was met bericht van verhindering niet vertegenwoordigd. Hierna is het onderzoek gesloten.

Besluitvorming

3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft op [datum] 2020 de leeftijd van achttien jaar bereikt. Zij heeft op 6 juli 2022 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend om ondersteuning te krijgen in de vorm van een indicatie banenafspraak dan wel een Wajong-uitkering.
Primaire besluit
3.1.
Aan het primaire besluit waarbij de aanvraag is geweigerd, liggen ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van een verzekeringsarts van 3 november 2021 en een arbeidsdeskundig rapport van diezelfde datum. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres op haar achttiende verjaardag beperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek, maar dat de op dit moment bekende diagnosen in principe behandelbare aandoeningen betreffen. De primaire arbeidsdeskundige heeft, na gezamenlijk onderzoek met de primaire verzekeringsarts, geconcludeerd dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Volgens de primaire arbeidsdeskundige kan eiseres wel arbeidsvermogen ontwikkelen.
Bestreden besluit
3.2.
Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts b&b van 18 oktober 2022 en een arbeidsdeskundige b&b van 1 november 2022. De verzekeringsarts b&b, die in overleg met de gemachtigde van eiseres informatie heeft opgevraagd over eiseres bij [zorginstantie] , heeft vastgesteld dat eiseres op dit moment niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, als gevolg van de beperkingen die voortvloeien uit haar psychische aandoeningen (ADHD met als nevenclassificaties een ouder-kind probleem, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) van matige ernst en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met kenmerken van cluster B en cluster C). Volgens de verzekeringsarts b&b is ADHD geen aandoening waarvan al op 19 tot 20-jarige leeftijd gesteld kan worden dat die niet meer behandelbaar zou zijn. ODD is een stoornis die in de adolescentie wordt gesteld, maar in de regel verbetert dit beeld aan het einde van de tienerjaren en het begin van de twintigerjaren. De ODD is ook niet als ernstig maar als matig gekwalificeerd. Het ontstaan van persoonlijkheidsproblematiek cluster B en C op volwassen leeftijd leidt niet zonder meer tot het ontbreken van werknemersvaardigheden. Er kan op dit moment niet worden gesteld dat het uitgesloten is dat eiseres nog arbeidsvermogen zal kunnen ontwikkelen, aldus de verzekeringsarts b&b.

Beoordeling door de rechtbank

4. Dat eiseres op de datum in geding geen arbeidsvermogen heeft, staat vast. Partijen zijn verdeeld over de vraag of dit duurzaam is. De rechtbank oordeelt als volgt.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a van die wet de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben’ de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.1.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie,
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt,
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen.
5.2.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een driestappenplan als beoordelingskader, dat is opgenomen in bijlage 1 van het Compendium Participatiewet (hierna: het stappenplan). Voor een beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, r.o. 4.2.1-4.2.7.
Beoordeling van het bestreden besluit
6. Stap 3 van dit stappenplan vermeldt dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in gezamenlijk overleg vaststellen of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang: (a) het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid, (b) het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en (c) het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden. Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt.
6.1.
In de toelichting bij stap 3 wordt opgemerkt dat indien niet aan de voorwaarden van de stappen 1 en 2 wordt voldaan, niet uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden een uitspraak over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan worden gedaan. In dat geval zal ook een arbeidsdeskundig oordeel over de vraag of verdere ontwikkeling van bekwaamheden mogelijk is, bij de oordeelsvorming moeten worden betrokken. Het gaat daarbij om het samenspel van (de ontwikkeling van) de belastbaarheid en de bekwaamheden. Voorts is opgenomen dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige hun bevindingen met betrekking tot het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen vastleggen in hun rapportage en dat zij daarin inhoudelijk verwijzen naar de stappen zoals beschreven in dit beoordelingskader.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overwegingen in de rapportages van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b onvoldoende blijkt van de mogelijkheden tot (a) verbetering van de belastbaarheid, (b) verdere ontwikkeling en (c) toename van bekwaamheden van eiseres, als bedoeld in stap 3 van het stappenplan, dat immers vereist dat ten minste die aspecten in onderlinge samenhang moeten worden betrokken bij de vaststelling van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Ook blijkt niet in hoeverre, gelet op stap 3 en de toelichting daarbij, de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b in gezamenlijk overleg hebben vastgesteld of het ontbreken van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij eiseres duurzaam is te achten.
6.3.
Voor zover de verzekeringsarts b&b spreekt over mogelijkheden tot behandeling, heeft hij niet concreet gemaakt welke behandeling en begeleiding van eiseres hij voor ogen heeft, en welke concrete resultaten daarvan te verwachten zijn. De rechtbank acht daarbij van belang dat de verpleegkundig specialist van [zorginstantie] , waarmee eiseres steunende en adviserende gesprekken heeft gehad, heeft verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de prognose, dat het evenwicht wankel is, dat een protocollaire psychotherapeutische of farmacotherapeutische behandeling om die reden nu ook niet werkt en dat het doel nu is het vasthouden aan gezondheidsbevorderend gedrag, behandelcompliance en procesdiagnostiek. Eiseres stelt overigens terecht dat die informatie dateert van na de datum in geding, maar die informatie is wel in overleg met haar opgevraagd, waarbij zij ook zelf een vraag heeft geformuleerd. De informatie is bovendien relevant voor de beantwoording van de vraag of er voor eiseres nog behandelingen mogelijk zijn. Voor het oordeel dat de informatie van [zorginstantie] niet bij de besluitvorming had mogen worden betrokken bestaat dan ook geen grond.
6.4.
Het voorgaande wordt niet anders door de medische rapportage in beroep. Daarin staat vermeld dat, ook als de behandeling van eiseres bij [zorginstantie] wel alleen gericht zou zijn op stabilisatie, wat de verzekeringsarts b&b betwist, dit nog niet betekent dat verbetering daarmee uitgesloten zou zijn. Met een zekere stabilisatie zullen de beperkingen voldoende verbeterd zijn om van basale werknemersvaardigheden te kunnen spreken, waarmee eiseres ook twee uur per dag belastbaar zal zijn, aldus de verzekeringsarts b&b. Een toelichting waarop die zonder enig voorbehoud geformuleerde verwachting van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd, ontbreekt hier echter.
6.5.
Omdat de rechtbank gelet op het voorgaande gerede twijfel had over de deugdelijkheid van de motivering van het bestreden besluit, heeft zij het UWV in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te motiveren aan de hand van het voornoemde stappenplan. Na ontvangst van deze nadere motivering en de reactie van eiseres daarop heeft de rechtbank verzekeringsarts drs. [naam 2] als deskundige benoemd.
Rapport deskundige
7. Volgens de deskundige kan op basis van de beschikbare medische informatie niet worden geconcludeerd dat sprake is van chroniciteit, dan wel een stabiel en volledig ontwikkeld beeld. Ook is niet te objectiveren dat per de datum in geding sprake is van therapieresistentie. Er was nog slechts beperkte behandeling toegepast en er was in ieder geval nog geen derdelijns behandeling ingezet. Volgens de deskundige kan met passende behandeling een verbetering verwacht worden van de belastbaarheid van eiseres, met als waarschijnlijk gevolg dat er basale werknemersvaardigheden ontwikkeld kunnen worden.
7.1.
De ondersteunende gesprekken bij de GZ-psycholoog [de rechtbank begrijpt: de verpleegkundig specialist GGZ] van [zorginstantie] worden door de deskundige ook gezien als onderdeel van een behandeling. Deze ondersteunende en stabiliserende gesprekken hebben wel degelijk een functie en kunnen bijdragen aan verbetering van de belastbaarheid van eiseres. Het psychotherapeutisch spectrum bevindt zich immers tussen steungevende, structurerende interventies en inzichtgevende interventies. Dat er voor de meer steungevende kant van het spectrum wordt gekozen kan inderdaad voortkomen uit complexiteit, maar betekent daarmee niet zondermeer dat er geen verbetering te verwachten valt. Ook door middel van ondersteuning en stabilisering kan er een verandering in uiting van gedrag ontwikkelen, en dat draagt hoogstwaarschijnlijk bij aan het ontwikkelen van basale werknemersvaardigheden, aldus de deskundige, die tijdens haar onderzoek overleg heeft gevoerd met arbeidsdeskundige [naam 3] . Daarbij zijn de mogelijkheden tot (a) verbetering van de belastbaarheid, (b) verdere ontwikkeling en (c) toename van bekwaamheden besproken.
7.2.
De deskundige concludeert dat de verzekeringsartsen van het Uwv zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt hebben gesteld dat er bij eiseres geen sprake is van het duurzaam ontbreken van basale werknemersvaardigheden.
Het oordeel van de rechtbank
8. Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. [4]
8.1.
Het rapport van de deskundige geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft, na weigering van eiseres om mee te werken aan een onderzoek, dossierstudie verricht en heeft daarbij kenbaar alle aanwezige medische gegevens over eiseres betrokken. De deskundige heeft op basis van de medische informatie in het dossier geconcludeerd dat er geen medische grond is voor het vaststellen van duurzame beperkingen en duurzame afwezigheid van basale werknemersvaardigheden bij eiseres. De deskundige bevestigt daarmee het standpunt van de verzekeringsartsen van het UWV en heeft dit standpunt op onderdelen nader gemotiveerd.
8.2.
De door eiseres ingebrachte zienswijze geeft de rechtbank geen aanleiding het oordeel van de deskundige niet te volgen, mede gelet op de inhoudelijke reactie van de deskundige daarop. De rechtbank is weliswaar met eiseres van oordeel dat ook de deskundige niet specifiek motiveert welke behandeling voor eiseres nog mogelijk is en met welk resultaat, maar stelt tegelijkertijd vast dat eiseres geen medische gegevens heeft overgelegd die reden geven om de conclusie van de deskundige niet te volgen. De deskundige heeft wel nader gemotiveerd waarom de ondersteunende gesprekken met de verpleegkundig specialist van [zorginstantie] kunnen bijdragen aan verbetering van de belastbaarheid van eiseres. Dat, zoals eiseres stelt, dit slechts ging om een klein aantal gesprekken en de deskundige abusievelijk spreekt over een GZ-psycholoog, doet er niet aan af dat dit soort gesprekken volgens de deskundige behulpzaam kunnen zijn. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de deskundige dat er geen medische grond is voor het oordeel dat eiseres in de toekomst geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Dit betekent dat het Uwv zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is uitgesloten dat eiseres nog arbeidsvermogen kan ontwikkelen, zodat het Uwv de Wajong-uitkering op die grond heeft mogen weigeren.
Overschrijding redelijke termijn
9. Eiseres heeft ter zitting verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.1.
De behandeling door de rechtbank is niet binnen een redelijke termijn geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond, het uitgangspunt. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet deze in beginsel volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Indien de behandeling in beroep langer dan anderhalf jaar heeft geduurd, dan komt de periode waarmee de behandelingsduur in beroep is overschreden voor rekening van de Staat. [5]
9.2.
De behandeling van het bezwaar heeft van de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 december 2021 tot het besluit op bezwaar van 1 november 2022, in totaal 11 maanden geduurd. De redelijke termijn in bezwaar van 6 maanden is daarmee dus met 5 maanden overschreden. De behandeling van het beroep heeft van de ontvangst van het beroepschrift op 11 december 2022 tot de datum van deze uitspraak, in totaal 34 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn in beroep van 18 maanden met 16 maanden is overschreden.
9.3.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dus in totaal 21 maanden, waarmee het bedrag aan schadevergoeding neerkomt op (afgerond naar boven) € 2.000,-. Van die overschrijding zijn 5 maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en 16 maanden aan de beroepsfase. Het bedrag aan schadevergoeding zal daarom naar evenredigheid worden toegerekend aan het Uwv en de Staat. De rechtbank zal het Uwv veroordelen tot betaling van een bedrag van € 476,19 (5/21 × € 2.000,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 1.523,81 (16/21 × € 2.000,-).
9.4.
Omdat het bedrag aan schadevergoeding onder de € 5.000,- blijft, bestaat er gelet op de beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 geen aanleiding om de Staat in de gelegenheid te stellen verweer te voeren. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Omdat de rechtbank van oordeel is dat uit de overwegingen in de rapportages van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b onvoldoende blijkt van de mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden van eiseres, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontoereikend gemotiveerd. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
10.1.
In de omstandigheid dat de door de rechtbank benoemde deskundige heeft geconcludeerd dat eiseres per de datum in geding niet beschikte over basale werknemersvaardigheden, maar deze in de toekomst wel kan ontwikkelen, zodat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres niet duurzaam is, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.
10.3.
De rechtbank veroordeelt het Uwv daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag van een deskundige, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
10.4.
Voorts is er aanleiding om het Uwv en de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiseres in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. [7] Deze kosten worden begroot op € 453,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 907,-), waarvan overeenkomstig de hiervoor bepaalde mate van toerekening van schadevergoeding € 107,98 (5/21 × € 453,50) voor rekening komt van het Uwv en € 345,52 (16/21 × € 453,50) voor rekening van de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 476,19;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres in verband met het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 107,98;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.523,81;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres in verband met het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 345,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2.Rapport van 11 april 2023.
3.Rapport van 20 april 2023
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van Raad van 27 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:623 en de uitspraak van 23 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:655.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1924.
6.Staatscourant 2014, 20210.
7.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:298.