ECLI:NL:RBDHA:2025:17969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.25087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 10 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag op 2 augustus 2024, maar dat de minister niet binnen de vereiste termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond, en legt de minister een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25087

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 10 december 2023.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [2] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [3] Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Eiser heeft op 10 december 2023 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
31 januari 2024 heeft de minister de Duitse autoriteiten verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening over te nemen. De Duitse autoriteiten zijn op 1 februari 2024 met dit verzoek akkoord gegaan. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, dient de minister eiser uiterlijk binnen zes maanden over te dragen aan de Duitse autoriteiten. Naar aanleiding hiervan heeft de minister de asielaanvraag van eiser bij besluit van 30 mei 2024 niet in behandeling genomen. Eiser had uiterlijk op 1 augustus 2024 aan de Duitse autoriteiten moeten worden overgedragen. Uit het dossier blijkt dat eiser niet tijdig is overgedragen. De rechtbank stelt vast dat de minister per 2 augustus 2024 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 maart 2024 [5] , blijkt dat een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen geen definitief besluit is op de aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet tijdig heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee de (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden valt de aanvraag weer open, zodat de minister die alsnog inhoudelijk moet behandelen.
5. Nadat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk was geworden voor de aanvraag van eiser, had de minister binnen de daarvoor geldende beslistermijn een besluit op die aanvraag moeten nemen
6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn zes maanden vanaf het moment dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
8. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [6] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [7]
9. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [8] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister in principe binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
10. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [9]
11. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [10]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
13. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
A.W. Landman, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
10.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
11.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.