ECLI:NL:RBDHA:2025:18288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.29702 en NL25.29704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en het gebruik van niet-registertolken in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 3 juli 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2025 behandeld, waarbij eisers via digitale verbinding aanwezig waren, samen met hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eisers hebben niet aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard maken.

Eisers hebben ook aangevoerd dat er geen gebruik is gemaakt van registertolken tijdens de aanmeldgehoor, wat volgens hen een ondeugdelijke motivering van de minister oplevert. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom een niet-registertolk is gebruikt en dat er geen miscommunicatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eisers, waaronder de zwangerschap van eiseres en de psychische problemen van eiser, niet voldoende zijn om de overdracht aan Duitsland te verhinderen. De rechtbank bevestigt dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland en dat eisers niet hebben aangetoond dat hun situatie anders is.

De rechtbank besluit dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers kunnen worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.29702 en NL25.29704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum 1],
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiseres,

geboren op [geboortedatum 2],
van Oezbeekse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2],
mede namens hun minderjarige kind,

[naam 3]

geboren op [geboortedatum 3],
van Oezbeekse nationaliteit,
hierna: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
Op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. [1]
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers via digitale verbinding, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening [2] staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland op 24 april 2025 bij Duitsland de verzoeken om terugname gedaan. Duitsland heeft deze verzoeken op 28 april 2025 en op 5 mei 2025, op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar zienswijze
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eisers eerder in de zienswijze naar voren hebben gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eisers van mening zijn dat de bestreden besluiten onjuist zijn. Daarom ziet de rechtbank in deze enkele stelling geen aanleiding de bestreden besluiten te vernietigen.
Niet-register tolk
6. Eisers stellen dat bij de aanmeldgehoren geen gebruik is gemaakt van registertolken, terwijl daartoe wel de verplichting bestaat. Eisers betogen dat de minister nalaat te onderbouwen dat er tijdens de aanmeldgehoren daadwerkelijk geen registertolken beschikbaar waren. Volgens eisers getuigt dit van onzorgvuldigheid en van een ondeugdelijke motivering zodat vernietiging van de bestreden besluiten dient plaats te vinden. Eisers betogen dat de minister, met het standpunt dat niet-register tolken ook aan kwaliteitseisen moeten voldoen, voorbijgaat aan de verplichting om deugdelijk te motiveren waarom wordt afgeweken van het gebruik van een registertolk.
6.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een registertolk. De minister stelt verder dat eisers niet hebben aangegeven wat zij anders zouden hebben verklaard door aanwezigheid van een registertolk. Ook blijken uit de correcties en aanvullingen die eisers hebben ingediend, volgens de minister geen foute vertalingen of verkeerde interpretaties.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. De spoedeisendheid heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de aanmelding en het kunnen horen. De rechtbank overweegt voorts dat uit de rapporten aanmeldgehoor is gebleken dat eisers tijdens de inleiding en de afsluitende vragen en mededelingen van het gehoor desgevraagd hebben geantwoord de tolk goed te kunnen verstaan en te begrijpen. Ook is niet gebleken dat tijdens het aanmeldgehoor sprake is geweest van miscommunicatie tussen eisers en de tolk of dat eisers hun verhaal niet goed naar voren hebben kunnen brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
7. Eisers betogen dat de minister ten aanzien van Duitsland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers verwijzen hierbij naar het AIDA-rapport van 8 april 2022. Eisers vrezen dat zij bij overdracht aan Duitsland geen opvang zullen genieten. Eisers stellen dat er in Duitsland sprake is van problemen in de opvang, zo zijn er te weinig opvangplekken voor het aantal asielzoekers. Volgens eisers kan niet van hen worden verlangd dat zij zich beklagen bij de Duitse autoriteiten. Zij hebben daar geen financiële middelen toe en zij krijgen geen rechtsbijstand in Duitsland om hen hierin bij te staan.
7.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat zij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. De minister verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling. [4] Volgens de minister zien deze uitspraken ook op de opvangsituatie in Duitsland.
7.2.
De rechtbank overweegt eerst dat de minister in beginsel voor Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM [5] , het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 februari 2025 [6] nog bevestigd. Eisers moeten aannemelijk maken dat dit in algemene zin dan wel in hun geval anders is.
7.3.
De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dan wel dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Het AIDA-rapport van 8 april 2022 is meegenomen in de op 11 september 2024 [7] door de Afdeling bevestigde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [8] Dit rapport geeft dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat de opvangsituatie in Duitsland is meegenomen in de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2025 en ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken. Mochten eisers van mening zijn dat Duitsland zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eisers om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eisers voeren aan dat overdracht aan Duitsland in hun geval onevenredig hard is. Zij stellen zich op het standpunt dat hun medische situatie zich verzet tegen overdracht aan Duitsland. Zij stellen dat eiseres zwanger is en dat Nederland het meest geschikte land is om haar te behandelen omdat zij hier van meet af aan onder behandeling staat. In het geval van eiser is sprake van psychische problematiek waarvoor hij behandeling krijgt. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunten hun medische dossiers overgelegd.
8.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de medische zorg in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit is met de medische zorg in Nederland. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat de behandeling bij een psycholoog niet is onderbouwd, dat eisers niet hebben aangetoond dat de medische zorg in Duitsland niet van vergelijkbare kwaliteit is als de medische zorg in Nederland en dat de zwangerschap van eiseres onvoldoende is om de asielaanvraag van eisers aan zich te trekken.
8.2.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het betoog van eisers geen aanknopingspunten zijn gelegen om te overwegen dat sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond de minister had moeten afzien van overdracht aan Duitsland. De minister stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Eisers zijn hierin niet geslaagd. De overgelegde stukken bieden geen concrete aanwijzingen dat behandeling in dit geval niet adequaat in Duitsland kan plaatsvinden. Voorts geven noch de zwangerschap en aanstaande bevalling noch de psychische klachten van eiser aanleiding voor de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden maken dat overdracht van eisers naar Duitsland op uiterlijk 28 oktober en 4 november 2025 niet mogelijk of onevenredig hard zou zijn. De minister heeft op zitting aangegeven dat de overdracht over land zal plaatsvinden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Eisers mogen worden overgedragen aan Duitsland. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening staan geregistreerd onder zaaknummers NL25.29703 en NL25.29705.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.