ECLI:NL:RBDHA:2025:18291
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen van Nigeriaanse gezinsleden in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee Nigeriaanse eisers en hun minderjarige kinderen behandeld. De eisers hebben aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2025 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.
De rechtbank overweegt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, omdat België verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Eisers hebben aangevoerd dat de opvang- en leefomstandigheden in België in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de situatie in België voor hen onacceptabel is. De rechtbank wijst erop dat de Belgische autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij de asielverzoeken van eisers in behandeling zullen nemen en dat eisers tot hun vertrek uit België opvang hebben genoten.
De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers worden overgedragen aan België en geen proceskostenvergoeding ontvangen.