ECLI:NL:RBDHA:2025:5581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL24.37753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot België

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, behandeld. Eiser heeft op 11 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiser betwist dit besluit en stelt dat hij na overdracht aan België in een onmenselijke situatie terecht zal komen, in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank onderzoekt of de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, ondanks de tekortkomingen in de opvangsituatie in België. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser mag overdragen aan België, omdat de tekortkomingen in de opvang niet van dien aard zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank oordeelt echter dat het besluit van de minister gebrekkig is gemotiveerd, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van 27 september 2024, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in beroep de motivering heeft hersteld. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37753

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over het besluit van de minister om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat België daarvoor verantwoordelijk is. Eiser is het niet eens met dit besluit.
1.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen reëel risico loopt om na overdracht aan België terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM en (dus) of de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser ongelijk krijgt. De minister mag eiser op grond van de Dublinverordening overdragen aan België. De door eiser naar voren gebrachte tekortkomingen in de opvangsituatie in België zijn niet van die aard dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Toch is het beroep gegrond, omdat het besluit gebrekkig is gemotiveerd. Pas in beroep heeft de minister deugdelijk gemotiveerd waarom hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Leeswijzer
1.3.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 3 gaat het over de totstandkoming van het bestreden besluit. De rechtbank bespreekt vervolgens, na een weergave van de door eiser aangevoerde beroepsgronden (4), het relevante toetsingskader (5) en eerdere relevante rechtspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België (6), of de door eiser gestelde tekortkomingen in de opvang en zijn eigen ervaringen in de weg staan een overdracht aan België (7 tot en met 9). Deze beoordeling verricht de rechtbank aan de hand van de door eiser overgelegde en de door de minister betrokken stukken. Aan het eind staat de conclusie van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 27 september 2024 heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op een enkelvoudige zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen. Het onderzoek is op die zitting gesloten. Op 4 december 2024 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat de overdracht van eiser achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Op 9 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep voor nadere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
2.2.
De rechtbank heeft op 13 januari 2025 vragen gesteld aan de minister over de opvangsituatie in België. Deze vragen heeft de minister op 20 januari 2025 beantwoord. Eiser heeft op 27 januari 2025 hierop gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op de zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 11 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit onderzoek in Eurodac is de minister gebleken dat eiser eerder, op 27 januari 2022, in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland de Belgische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Hiermee zijn die autoriteiten akkoord gegaan. De minister neemt de aanvraag daarom niet in behandeling.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende onderkent dat voor België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. België heeft volgens eiser ernstige en structurele problemen met de opvang van asielzoekers waardoor eiser, als alleenstaande meerderjarige niet-kwetsbare man, na overdracht op straat zal belanden. Eiser heeft gewezen op de brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 van de Belgische autoriteiten, het AIDA-rapport ‘Country Report: Belgium (2023 Update)’ [1] van mei 2024, het rapport ‘niet-opvangbeleid' ('Dashboard niet opvangbeleid 2024’, oktober 2023 tot maart 2024) van Vluchtelingenwerk Vlaanderen en verschillende rechterlijke uitspraken. [2] De minister is volgens eiser onvoldoende hierop ingegaan. De landeninformatie en rechterlijke uitspraken hadden volgens eiser de minister aanleiding moeten geven voor nader onderzoek. Ook heeft de minister volgens eiser zijn persoonlijke situatie – hij is uitgeprocedeerd in België en zal na de indiening van een opvolgende asielaanvraag geen opvang krijgen van de Belgische autoriteiten – onvoldoende meegewogen.
Het toetsingskader
5. De minister beoordeelt welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling ingediend asielverzoek. Bij die beoordeling gaat de minister uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. [3] Dat vermoeden is weerlegbaar. [4] Het is aan de vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Dit uitgangspunt laat onverlet dat de minister en de rechtbank ook uit eigen beweging rekening zullen moeten houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan de vreemdeling zal worden overgedragen. [5]
5.1.
Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de minister niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de minister om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. [6] Dat kan de minister doen door de feiten die de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleent gemotiveerd te betwisten of door uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling, op basis van de overgelegde objectieve informatie, gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de minister geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de minister daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Deze drempel is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. [7]
Eerdere rechtspraak Afdeling over opvangsituatie in België voor Dublinclaimanten
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft eerder op 13 maart 2024 uitspraken gedaan over de opvangsituatie in België voor Dublinclaimanten. [8] Uit die uitspraken volgt dat de minister voor België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling concludeert dat zich in België tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voordoen. De Belgische autoriteiten kunnen namelijk niet garanderen dat voor iedereen direct een reguliere opvangplaats beschikbaar is. Daarom hebben die autoriteiten de keuze gemaakt om niet-kwetsbare alleenstaande mannen tijdelijk uit te sluiten van de opvang. De enkele schending van opvangverplichtingen is volgens de Afdeling echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betreft, aldus de Afdeling, geen fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. Daarbij acht de Afdeling relevant dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen. Verder blijkt uit de berichtgeving volgens de Afdeling overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is geen sprake van een totale opvangstop. Bij dit alles acht de Afdeling van belang dat uit de feiten en de berichtgeving niet blijkt van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. De Afdeling [9] heeft na deze uitspraken, net als deze zittingsplaats [10] , meerdere keren naar deze rechtspraak verwezen.
Motivering van het besluit
7. Op grond van het hiervoor onder 5 en 5.1 beschreven toetsingskader moet de minister, als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de minister niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen voldoet, motiveren waarom dat volgens hem nog wel mag.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft de minister gewezen op de hiervoor onder 6 genoemde uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2024. In deze uitspraken zijn sommige door eiser ingeroepen stukken, namelijk de brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 van de Belgische autoriteiten, betrokken. Dat geldt niet voor andere, meer actuele, informatie waarop eiser in de bestuurlijke fase heeft gewezen. Eiser heeft in de zienswijzen van 10 juli 2024 en 25 juli 2024 het AIDA-rapport van mei 2024 en het rapport ‘niet-opvangbeleid’ ('Dashboard niet opvangbeleid 2024’, oktober 2023 tot maart 2024) aangehaald en aan de hand van specifieke passages uitgelegd waarom de opvangsituatie in België tekortschiet. Ook heeft eiser gewezen op rechterlijke uitspraken van andere zittingsplaatsen waarin de actuele situatie van de opvangsituatie in België is beschreven en is geconcludeerd dat, gelet op het AIDA-rapport van mei 2024, het aantal personen op de wachtlijst fors toeneemt, het beloofde aantal noodopvangplekken achterblijft en onduidelijk is in hoeverre wachtenden een beroep kunnen doen op de daklozenopvang. De minister is in het bestreden besluit niet ingegaan op het rapport ‘niet-opvangbeleid’ en heeft dat rapport ook niet genoemd. Het standpunt over het AIDA-rapport, namelijk dat het geen blijk geeft van een wezenlijk andere opvangsituatie dan reeds bekend en beoordeeld is door de Afdeling, is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen. Gelet op de door eiser genoemde en op dit rapport gebaseerde tekortkomingen in de opvang kon de minister hiermee niet volstaan. De motivering ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraken, namelijk dat die uitspraken nog niet zijn bevestigd en geen sprake is van bestendige jurisprudentie, is ook geen toereikende motivering. Dat die uitspraken nog niet zijn bevestigd, neemt namelijk niet weg dat in die uitspraken de actuele opvangsituatie is beschreven en de minister daarop in het bestreden besluit had moeten ingaan. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij uitgeprocedeerd is in België en hij na indiening van een opvolgende asielaanvraag, gelet op het AIDA-rapport, niet in aanmerking komt voor opvang. De motivering in het bestreden besluit is niet toegespitst op eisers persoonlijke situatie. Gelet op het voorgaande heeft de minister de feiten die eiser aan de objectieve informatie ontleent onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit alles maakt dat het bestreden besluit niet in overeenstemming met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen.
7.2.
Het beroep is daarom gegrond. Het besluit van 27 september 2024 moet worden vernietigd. De rechtbank stelt vast dat de minister in beroep, onder andere in het verweerschrift (mede) naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen, nader is ingegaan op de opvangsituatie in België. Daarbij heeft de minister de door eiser genoemde rapporten betrokken en ook zelfstandig bronnenonderzoek verricht. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
De opvangsituatie in België
8. De rechtbank zal hierna de actuele opvangsituatie in België van overgedragen kwetsbare en niet-kwetsbare Dublinclaimanten in België bespreken. Dit doet de rechtbank aan de hand van de door eiser, onder 4, genoemde stukken, de door de minister in het verweerschrift genoemde informatie en de informatie waarvan de rechtbank ambtshalve kennis heeft genomen.
8.1.
Vanaf september 2021 is België niet meer in staat om alle asielzoekers opvang te bieden. De beschikbare opvangplekken worden toegewezen aan de meest kwetsbare asielzoekers. In de praktijk gaat het om gezinnen met kinderen, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Veel asielzoekers kunnen op de dag van hun asielaanvraag niet worden opgevangen (in 2023 ging het om 8.816 personen) en dat betrof vrijwel uitsluitend alleenstaande mannen. Volwassen alleenstaande mannelijke asielzoekers wordt stelselmatig de toegang tot het opvangnetwerk ontzegd en moeten zich voor opvang op een wachtlijst inschrijven.
In april 2023 stonden 1.200 personen op deze wachtlijst. [11] Eind 2023 stonden 2.921 personen op deze lijst. [12] Dat aantal is gegroeid tot 3.200 op 23 februari 2024. [13] In het rapport ‘niet-opvangbeleid’ staat dat eind maart 2024 3.800 personen op de wachtlijst stonden. [14] Uit informatie van Fedasil van 21 augustus 2024 blijkt dat het aantal wachtenden op dat moment 3.900 was. [15] Sindsdien is het aantal wachtenden gedaald. Uit meer recente informatie blijkt dat het aantal wachtenden op 14 november 2024 2.650 betrof. [16] Uit informatie van Fedasil blijkt dat eind 2024 ongeveer 3.000 alleenstaande mannen op de wachtlijst voor een opvangplaats stonden. [17]
De wachttijd op de lijst was in april 2023 vier maanden. [18] In april 2024 was dat opgelopen tot zes maanden. [19] Volgens het rapport ‘niet-opvangbeleid’ is de wachtduur zes tot negen maanden. [20] Uit meer recente informatie van 22 januari 2025 blijkt dat de wachttijd gemiddeld drie tot vier maanden bedraagt. [21]
8.2.
Asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, kunnen gebruikmaken van nood- en daklozenopvang. In de door de minister in beroep overgelegde brief van Fedasil van 25 november 2024 staat dat het Belgische opvangnetwerk op 12 november 2024 36.077 plaatsen telde, welk cijfer zowel de reguliere opvangplaatsen van Fedasil als de noodopvangplaatsen omvat. Daarnaast zijn er nog 2.000 humanitaire opvangplaatsen via een opvangovereenkomst met het Brussels Gewest. In het kader van het winterplan heeft Fedasil ook accommodatie in de toeristische sector en de jeugdsector gebruikt als noodopvang van oktober 2023 tot april 2024 (in totaal 614 plaatsen). Het plan is om voor de winter 2024/2025 opnieuw gebruik te maken van deze opvangplaatsen. In juli 2024 werden 500 extra plaatsen geopend in noodopvangcentra in Brussel.
Uit informatie van Fedasil blijkt dat verder veel wachtenden tijdelijk opvang krijgen in de centra voor daklozen in Brussel. [22] Uit het rapport ‘niet-opvangbeleid’ blijkt dat het daklozennetwerk in Brussel over 2.944 plaatsen beschikt en dat dit aantal tijdens de winterperiode tijdelijk is verhoogd met ongeveer 300 plaatsen door de uitvoering van het jaarlijkse winterplan. [23]
8.3.
Uit de beschikbare informatie blijkt verder dat de opvangcapaciteit de afgelopen jaren is uitgebreid. Tussen 2021 en 2023 is de opvangcapaciteit uitgebreid met 4.574 plekken. [24] In maart 2023 waren er 34.020 opvangplekken. [25] In maart 2024 was de opvangcapaciteit uitgebreid tot 35.600 plekken. [26] Op 1 december 2024 waren er 36.501 opvangplekken [27] en op 1 januari 2025 bedroeg het aantal opvangplekken 36.205. [28]
Uit het AIDA-rapport blijkt ook dat de Belgische autoriteiten asielzoekers zonder plek in de opvang uiteindelijk ook behulpzaam is geweest. In het AIDA-rapport van mei 2024 staat dat asielzoekers die in kraakpanden waren gaan wonen, na ontruiming van deze panden, zijn gehuisvest in de reguliere opvang, noodopvang of in daklozenopvang. [29] De personen op de wachtlijst hebben verder ook recht op medische en psychologische ondersteuning. Ook hebben zij toegang tot juridische bijstand. [30]
Daarnaast wordt in het AIDA-rapport melding gemaakt van plannen om de opvangcapaciteit verder uit te breiden. In 2023 is een migratiedeal tot stand gekomen om de opvangcrisis aan te pakken. Onderdeel van die deal is dat het aantal opvangplekken wordt uitgebreid. Er wordt melding gemaakt van 750 extra opvangplaatsen door het openen van twee locaties met behulp van European Union Agency for Asylum (EUAA) containers als tijdelijke oplossing. Verder hebben de Belgische autoriteiten in juli 2024 een nieuwe aanbestedingsopdracht uitgezet, waardoor private actoren opvangplaatsen kunnen aanbieden. [31]
Verder omvat de migratiedeal ook diverse andere hervormingen, zowel op het gebied van toelating en gezinshereniging als ook op het vlak van opvang. Over opvang is bijvoorbeeld gewijzigd dat asielzoekers die een negatieve asielbeslissing krijgen voortaan de opvang binnen een periode van 30 dagen moeten verlaten (dat was gemiddeld drie maanden). [32] In de brief van 20 januari 2025 staat dat Fedasil asielzoekers die géén eigen bijdrage willen betalen voor opvang er op wijst om verblijf buiten de opvang te overwegen.
Tot slot blijkt uit openbare cijfers van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen dat de Belgische autoriteiten in 2024 meer aanvragen te verwerken hebben gekregen dan in 2023; 39.615 in 2024 tegenover 35.507 in 2023. [33]
Oordeel over de opvangsituatie
9. Het is de vraag of, gelet op deze beschrijving van de opvangsituatie, de minister terecht voor België is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank stelt vast dat in België nog steeds tekortkomingen in de opvangvoorzieningen bestaan. Net als ten tijde van de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2024 is namelijk niet voor iedere niet-kwetsbare alleenstaande man direct een reguliere opvangplaats beschikbaar. Die schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat is in dit geval geen fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. Hierbij is voor de rechtbank de opstelling van de Belgische autoriteiten, dus of die al dan niet onverschillig is, van doorslaggevend belang. Dat zal de rechtbank hierna toelichten.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat, ondanks dat de opvangcapaciteit in België door de hogere instroom onder grote druk staat, het aantal asielzoekers op de wachtlijst sinds augustus 2024 fors, met ongeveer 1.000 personen, is gedaald. Verder blijkt uit de beschikbare informatie ook dat de wachttijd voor een plek in de opvang korter is geworden. Asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen kunnen daarnaast nog steeds gebruikmaken van nood- en daklozenopvang. Hoewel er voorbeelden zijn van schrijnende situaties met betrekking tot de leefsituatie van asielzoekers, blijkt uit de informatie onder 8 dat het aantal noodopvangplekken is toegenomen en dat de autoriteiten zich inzetten om te voorkomen dat asielzoekers zonder onderdak de wintermaanden moeten doorkomen. De beschikbare informatie laat verder zien dat de opvangcapaciteit de laatste jaren voortdurend is uitgebreid. De Belgische autoriteiten hebben verschillende stappen gezet, bijvoorbeeld via de EUAA en private actoren, om het aantal opvangplekken uit te breiden. Ook worden asielzoekers gestimuleerd om verblijf buiten de reguliere opvang te overwegen. De Belgische autoriteiten proberen daarnaast ook door middel van hervorming van wet- en regelgeving ruimte in de opvangcapaciteit te creëren. De Belgische autoriteiten spannen zich dus niet alleen in om het aantal opvangplaatsen te laten groeien, maar ook om op meer efficiënte wijze gebruik te maken van de beschikbare capaciteit. Uit deze berichtgeving blijkt geen onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. Integendeel, uit die informatie blijkt juist dat de Belgische autoriteiten de problemen in de opvangsituatie proberen op te lossen. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, betekent het voorgaande niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
Uitgeprocedeerd/Opvolgende asielaanvraag
9.2.
Het betoog van eiser dat hij als uitgeprocedeerde asielzoeker na overdracht in België een opvolgende asielaanvraag moet indienen, wat volgens het AIDA-rapport van mei 2024 betekent dat hij geen opvang zal krijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel uit het AIDA-rapport volgt dat de Belgische autoriteiten geen opvang bieden aan asielzoekers die een opvolgende aanvraag indienen in de periode tussen de indiening van de opvolgende asielaanvraag en het ontvankelijk verklaren daarvan [34] , is dat onvoldoende om aan te nemen dat eiser na overdracht een reëel risico loopt om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen mag een lidstaat, gelet op artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn, bij een opvolgende asielaanvraag de materiële opvangvoorzieningen intrekken of beperken. [35] Daarnaast heeft de Afdeling uit het AIDA-rapport van 2023, dat op dit punt in grote mate overeenkomt met het rapport van 2024, afgeleid dat de vreemdeling in de periode tussen de opvolgende asielaanvraag en het ontvankelijk verklaren daarvan toegang zal hebben tot medische en juridische hulp en indien gewenst bij de Belgische autoriteiten kan klagen over het onthouden van opvang en tegen een weigering opvang te verlenen rechtsmiddelen openstaan. Daarnaast volgt uit het AIDA-rapport van 2024 weliswaar dat zich vertragingen voordoen bij het ontvankelijk verklaren van de opvolgende asielaanvraag [36] , maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een systeemfout.
Eigen ervaringen eiser
9.3.
De persoonlijke ervaringen van eiser bieden tot slot onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een fundamentele systeemfout in de opvangvoorzieningen in België. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij een half jaar na zijn aanmelding in België op straat heeft gezworven, blijkt ook uit zijn verklaringen dat hij daarna tot aan zijn vertrek uit België na de negatieve beslissing – twee jaar na die aanmelding – in de opvang heeft verbleven. [37] Eiser heeft dus het merendeel van zijn asielprocedure in de opvang verbleven. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit deze verklaringen niet volgt dat de Belgische autoriteiten zich ten opzichte van hem niet aan hun internationale verplichtingen hebben gehouden, noch dat zij dat niet zullen doen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit daarom. De rechtbank laat uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 september 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzitter, en mr. I.A.M. van Boetzelaer – Gulyas en mr. B. Koopman, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[website 1]
2.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 19 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11372 (tussenuitspraak) en 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13861 (einduitspraak); Rb. Den Haag (zp Den Haag) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10383 en Rb. Den Haag (zp Den Haag) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10384.
3.HvJ (Jawo) 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81.
4.Punt 83-85 van dat arrest.
5.HvJ (X) 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, punt 77-78.
6.HvJ (C.K.) 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77.
7.Jawo, punt 91-93.
9.Bijvoorbeeld 14 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2072 en 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2631.
10.17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7525 en 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17775.
11.AIDA 2023, p. 126.
12.AIDA 2024, p. 100.
13.AIDA 2024, p. 23. Zie ook het artikel ‘Fin de l’accueil à Bredene’ van Fedasil van 23 februari 2024, [website 2]
14.P. 3.
15.Zie het artikel ‘Wie zijn de asielzoekers’ van Fedasil van 21 augustus 2024, [website 3]
16.[website 4]
17.[website 5]
18.AIDA 2023, p. 126.
19.AIDA 2024, p. 103.
20.P. 4.
21.[website 5]
22.[website 3]
23.P. 6. Zie ook [website 6]
24.AIDA 2023, p. 125. Zie ook de grafiek op p. 124.
25.AIDA 2023. p. 96 (noot 428), 123 en 125.
26.AIDA 2024, p. 100, ook noot 426. Zie voor vergelijkbare cijfers het rapport ‘niet-opvangbeleid’, p. 4.
27.[website 7]
28.Zie het in beroep overgelegde overzicht ‘Opvangnetwerk voor asielzoekers in België’ van Fedasil.
29.AIDA 2024, p. 105 en 106.
30.AIDA 2024, p. 100 en 113.
31.[website 8]
32.AIDA 2024, p. 18 en 19. Zie over de voorstellen: [website 9]
33.[website 10]
34.AIDA 2024, p. 90 en 113.
35.13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1050.
36.AIDA 2024, p. 89.
37.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 5 en zienswijze, p. 1.