ECLI:NL:RBDHA:2025:18302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
681157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een beëindigde affectieve relatie met betrekking tot de gezamenlijke woning en inboedel

In deze zaak, uitgesproken op 17 september 2025 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de financiële afwikkeling van een beëindigde affectieve relatie tussen twee partijen, hier aangeduid als de vrouw en de man. De partijen hebben samen een nieuwbouwwoning gekocht en een samenlevingsovereenkomst gesloten. De vrouw heeft de woning opgezegd en de relatie is eind 2023 beëindigd. De vrouw vordert de verdeling van de woning en de inboedel, evenals een gebruiksvergoeding van de man voor het gebruik van de woning na de beëindiging van de relatie. De man betwist de vorderingen van de vrouw en vordert in reconventie dat de woning aan hem wordt toegedeeld, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De rechtbank oordeelt dat de woning moet worden getaxeerd en dat de man de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat hij de woning kan overnemen. Indien dit niet lukt, moet de woning worden verkocht. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw en de man gedeeltelijk toe, waarbij de vrouw een gebruiksvergoeding en de man een bedrag voor de belastingteruggave toegewezen krijgt. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaak-/rolnummer: C/09/681157 / HA ZA 25-205
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G. Weitkamp,
tegen
[de man]te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B. Peters.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie onderhouden die eind 2023 is geëindigd. Tijdens hun relatie kochten zij samen een nieuwbouwwoning en sloten zij een samenlevingsovereenkomst. Deze zaak gaat over de financiële afwikkeling van hun relatie.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 februari 2025, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met bijlagen 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis, met producties 6 tot en met 11;
- de antwoordakte vermeerdering van eis, tegens wijziging (vermeerdering) van eis in de reconventie en in geding brengen stukken van de man, met bijlagen 12 tot en met 28;
- het bericht van de man van 7 juli 2025, met aanvullende bijlagen 29 en 30;
- het bericht van de vrouw van 7 juli 2025, met aanvullende producties 12 en 13.
2.2.
Op 17 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie onderhouden en woonden vanaf 1 augustus 2017 samen. Op 20 november 2018 hebben zij gezamenlijk – ieder voor de onverdeelde helft – een nieuwbouwwoning gekocht aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning). Op [geboortedatum] 2019 is [minderjarige 1] , de zoon van partijen, geboren. Op [dag 1] 2019 sloten partijen een samenlevingsovereenkomst. De relatie is eind 2023 beëindigd en de samenlevingsovereenkomst is door de vrouw opgezegd op [dag 2] 2024.
3.3.
De man heeft de woning op 2 mei 2024 laten taxeren, de marktwaarde van de woning bedroeg volgens deze taxatie € 550.000,00. De vrouw heeft de woning op 24 juli 2024 laten taxeren, de woningwaarde bedroeg volgens deze taxatie € 577.500,00. Op de woning rust een gezamenlijke hypotheek.
3.4.
In mei 2024 heeft de vrouw een sociale huurwoning in [plaats 1] betrokken, samen met haar twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie. [minderjarige 1] staat op het adres van de vrouw ingeschreven en de vrouw zorgt voor het grootste deel van de tijd voor hem.
3.5.
De door de vrouw ingeschakelde taxateur heeft haar in mei 2025 laten weten dat de woning door hem op dat moment op € 600.000,00 zou worden gewaardeerd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Partijen wensen verdeling van de woning, van inboedelgoederen en vaststelling van de financiële afwikkeling van de opgezegde samenlevingsovereenkomst.
4.2.
In verband daarmee vordert de vrouw, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorbaat te verklaren vonnis:
1.
de verdeling van de gemeenschappelijke woning van partijen te ( [postcode] ) [plaats 1] aan de [adres 1] vaststelt aldus, dat de verkoop van de woning wordt gelast,
en daarbij bepaalt als volgt:
2.
dat partijen, indien zij niet binnen vier weken na het door uw rechtbank te wijzen vonnis gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, de vrouw bevoegd is tot het verstrekken van een verkoopopdracht aan een NVM-makelaar, tot verkoop van de woning;
3.
dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
4.
de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de bezichtigingen van de woning door potentiële kopers en er zorg voor te dragen dat de woning opgeruimd is voor iedere bezichtiging;
5.
dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs, de vrouw aan de makelaar kan verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
6.
dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het ondertekenen van een verkoopovereenkomst met de koper en aan het notariële transport van de woning aan de koper op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag, dat een partij in gebreke blijft om zijn medewerking aan het notarieel transport te verlenen;
7.
dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
8.
dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning van partijen;
9.
dat een batig saldo resterende uit de verkoopprijs, na aflossing van de totale hypotheekschuld en de genoemde kosten van de makelaar, notaris en overige verkoopkosten, direct nadat de levering heeft plaatsgevonden tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld en de notaris door middel van dit vonnis opdracht heeft gekregen aan ieder van partijen de helft van de overwaarde uit te keren op de door hem/haar aangewezen bankrekening;
10.
de man te veroordelen in de kosten van het geding;
11.
de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een gebruiksvergoeding van € 444,00 per maand, berekend vanaf 6 mei 2024 tot de dag dat de woning is verkocht en geleverd aan een derde danwel notarieel is overgedragen aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de vordering tot de dag van de algehele voldoening;
12.
de man te veroordelen om binnen twee weken na de datum van het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven de door de vrouw op productie 11 geel gearceerde goederen, bij gebreke waarvan de man een dwangsom verschuldigd is van € 250,00 voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft;
13.
de man te veroordelen om binnen twee weken na de datum van het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw te voldoen € 278,55 plus de nadien door de vrouw nog betaalde nota’s van Dunea Water & Duin die zien op het adres [adres 1] [plaats 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de vordering tot de dag van algehele voldoening.”
4.3.
De man betwist de vorderingen van de vrouw en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar vorderingen of afwijzing van haar vorderingen. De man is van mening dat het aan de vrouw te wijten is dat geen overeenstemming is bereikt over de afwikkeling van de beëindigde samenwoning, en vindt dat zij in de proceskosten van de conventie moet worden veroordeeld, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert, na vermeerdering van eis:
”dat het uw rechtbank moge behagen om bij vonnis in de reconventie, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorbaat:
een wijze van verdeling te gelasten van de eenvoudige gemeenschap en verder de wijze van financiële afwikkeling van de ontbonden samenlevingsovereenkomst als volgt te bepalen:
1.
Primair: te bepalen dat het eigendomsdeel van de vrouw in de woning goederenrechtelijke aan de man dient te worden toegescheiden waartoe de man in de gelegenheid dient te worden gesteld om het aandeel van de vrouw in de woning te [plaats 1] aan de [adres 1] ( [postcode] ) over te nemen binnen een termijn van zes maanden na het wijzen van uw vonnis, waarbij geldt dat:
a.
de waarde van de woning wordt vastgesteld op een bedrag van € 550.000,00;
b.
de vrouw bij toescheiding van haar eigendomsdeel aan de man dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke verplichtingen ter zake de hypothecaire geldleen-overeenkomsten betreffende die woning;
c.
de man aan de vrouw ter zake die verwerving van haar eigendomsdeel verschuldigd is een bedrag van € 83.820,00 minus het bedrag aan wettelijke rente waarop de man aanspraak heeft over het bedrag van € 43.005,00 en minus een bedrag van (1/2 x € 19.832,00) zijnde € 9.916,00 en te vermeerderen met (1/2 x € 1.430,00) per maand zijnde € 715,00 vanaf 1 juli 2025 tot de datum van overdracht van de woning aan de man of aan derden minus de door de man te ontvangen hypotheekrente aftrek voor de IB en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum van indiening van de reconventionele vorderingen tot aan de dag der algehele voldoening, zulks tegen finale kwijting;
d.
de man de notariële kosten dient te betalen verbonden aan de overdracht;
e.
de vrouw haar volledige medewerking zal hebben te verlenen aan de notariële goederenrechtelijke overdracht van haar aandeel in de woning aan de man en daarbij te bepalen dat de vrouw een dwangsom verschuldigd is van € 1.000,00 per dag of per keer dat zij na de betekening van dit vonnis nalaat aan dat vonnis te voldoen, althans een zodanige dwangsom te bepalen met een zodanig maximum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
f.
te bepalen dat indien de vrouw niet meewerkt aan de goederenrechtelijke overdracht van haar aandeel in de woning aan de man uw vonnis in de plaats treedt van de daartoe bestemde notariële akte, zulks op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, en wel zodanig dat de notaris die belast zal zijn met de levering van het eigendom aandeel van de vrouw aan de man zonder de vereiste medewerking van de vrouw die notariële levering kan doen plaatsvinden;
2.
Subsidiair: voor het geval de woning dient te worden verkocht en geleverd:
a.
de vrouw te veroordelen om samen met de man een door uw rechtbank aan te wijzen NVM makelaar binnen twee weken na het wijzen van uw vonnis opdracht te geven tot de medewerking aan de verkoop van de woning tegen een door die makelaar te adviseren verkoopprijs en bij gebreke van overeenstemming tegen een als dan door die makelaar bindend vast te stellen verkoopprijs en daarbij te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag of per keer dat de vrouw nalaat om aan het geven van die verkoopopdracht haar medewerking te verlenen, met vaststelling van een maximum der dwangsommen;
b.
de vrouw te veroordelen om na de verkoop van de woning haar volledige medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke overdracht aan de koper of kopers en daarbij te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag of per keer dat zij na de verkoop van de woning nalaat om aan de levering van die woning aan de koper of kopers haar medewerking te verlenen met vaststelling van een maximum der dwangsommen;
c.
te bepalen dat uw vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw aan het geven van een verkoopopdracht aan de door uw rechtbank aan te wijzen makelaar die belast is met de verkoop van de woning en te bepalen dat uw vonnis eveneens in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw aan de levering van de woning na verkoop, zulks op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW;
d.
te bepalen dat de man toekomt uit de verkoopopbrengst van die woning (dan wel uit het aandeel daarin van de vrouw) een bedrag van € 43.005,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze reconventionele vordering tot aan de datum van de notariële overdracht van de woning aan de koper of kopers en dat bedrag vooreerst aan de man dient te worden uitgekeerd en daarbij:
e.
te bepalen dat na voldoening van dat aldus vastgestelde bedrag aan de man door de notaris, het alsdan nog resterende bedrag in beginsel bij helfte aan partijen toekomt en daarbij:
f.
te bepalen dat de man toekomt uit het aandeel van de vrouw een bedrag van (1/2 x € 19.832,00) zijnde € 9.916,00, te vermeerderen met (1/2 x € 1.430,00) per maand zijnde € 715,00 vanaf 1 juli 2025 tot de datum van overdracht van de woning aan de man of aan derden minus de door de man te ontvangen hypotheekrenteaftrek voor de IB en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum van indiening van de reconventionele vorderingen tot aan de dag der algehele voldoening en te bepalen dat die bedragen door de notaris aan de man worden uitgekeerd uit de te realiseren verkoopopbrengst, zulks tegen finale kwijting.
g.
te bepalen dat de notaris die met de overdracht van de woning is belast op vorenstaande wijze dient af te rekenen met partijen en aan hen dient uit te betalen;
De vrouw te veroordelen in de kosten van de reconventie waaronder mede te verstaan de door de man verschuldigde griffierechten en het salaris advocaat en diens na salaris te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de datum van uw vonnis tot aan de dag der voldoening.”
3.
en zowel primair als subsidiair:
de vrouw te veroordelen tot afgifte aan de man binnen veertien dagen na het wijzen van uw vonnis alle sleutels betreffende de woning aan de [adres 1] [plaats 1] en dat de vrouw een dwangsom dient te betalen aan de man van € 250,00 per dag of per keer dat de vrouw zal nalaten na betekening van het vonnis aan dat vonnis te voldoen, althans een zodanige dwangsom op te leggen met een zodanig maximum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
en voorts dat:
4.
de inboedelgoederen worden verdeeld conform de door de man als bijlage geproduceerde excelsheet en met veroordeling van de vrouw tot afgifte van de goederen op de lijst die de vrouw in bezit heeft en door haar aan de man dienen te worden afgegeven binnen veertien dagen na het wijzen van uw vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of per keer dat de vrouw zal nalaten na betekening van het vonnis aan dat vonnis te voldoen, althans een zodanige dwangsom op te leggen met een zodanig maximum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
en voorts dat:
de vrouw wordt veroordeeld om aan de man te betalen tegen behoorlijk bewijs van betaling de volgende bedragen:
  • € 210,00, te vermeerderen met € 15,00 per maand vanaf 1 juli 2025 tot aan de datum van overdracht van het eigendomsdeel van de vrouw aan de man dan wel tot datum van de overdracht van de woning aan derden te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening;
  • € 188,60 en ½ x € 48,68 vanaf januari 2025 tot en met juni 2025 = € 146,04 te vermeerderen met € 24,34 per maand vanaf juli 2025 tot aan de datum van overdracht van de woning aan derden te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening;
  • € 18,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening;
  • € 75,63 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening;
  • € 196,14 te vermeerderen met € 14,01 per maand vanaf 1 juli 2025 tot aan de levering van het eigendomsdeel van de vrouw aan de man of levering van de woning aan derden, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening;
  • € 122,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
  • € 130,74 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
  • € 54,60 te vermeerderen met € 3,90 per maand vanaf juni 2025 en te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
  • € 519,99 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
  • € 15,40 te vermeerderen met € 1,10 per maand van juni 2025 en te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
  • € 6.215,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot datum der algehele voldoening:
5.
met veroordeling van gedaagde in de reconventie in de kosten van de reconventie, waaronder begrepen de verschuldigde griffierechten en het salaris en na-salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van uw vonnis in de reconventie tot aan de dag der algehele voldoening.”
4.6.
De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man in reconventie, met veroordeling van de man tot vergoeding van de proceskosten, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen zal de rechtbank de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk behandelen.
Verdeling van de woning
5.2.
Partijen waren (in)formeel samenlevers. Beide wensen zij verdeling van de woning. Daarvoor zijn, in dit geval, van belang de afspraken die partijen maakten in de door hen gesloten samenlevingsovereenkomst, de regels van titel 7 afdeling 1 van Boek 3 BW (Gemeenschap), en de regels van het algemene verbintenissenrecht van Boek 6 BW, waaronder de redelijkheid en billijkheid.
5.2.1.
Door de aanschaf van de gezamenlijke woning is tussen partijen een eenvoudige gemeenschap ontstaan (artikel 3:166 BW). Op grond van artikel 3:178 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan ieder der deelgenoten, in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Op grond van artikel 14 lid 1 sub b van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen, nadat deze overeenkomst is opgezegd, verplicht de gemeenschappelijke goederen te verdelen.
5.2.2.
De man wil dat de woning aan hem wordt toebedeeld, zodat hij in de woning en daarmee in de buurt van zijn minderjarige zoon kan blijven wonen. Hij wil dat daarbij de woningwaarde wordt aangehouden die is vastgesteld bij de taxatie die hij in mei 2024 heeft laten verrichten. Die waarde bedraagt € 550.000,00. Alleen omdat de vrouw niet heeft willen instemmen met verrekening van privé-investeringen van de man in de woning is het, volgens hem, tot nu toe nog niet tot verdeling gekomen. Hij vindt het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de vrouw zou mogen profiteren van het tijdsverloop en de in die tijd toegenomen waarde van de woning.
5.2.3.
De vrouw betwist voor vertraging te hebben gezorgd. Zij stuurt al meer dan een jaar aan op verdeling van de woning, maar de man heeft alleen maar op de rem gestaan. Hij bewoont de woning en heeft geen enkel belang bij een vlotte afwikkeling, aldus de vrouw. Terwijl zij, als alleenstaande moeder die alleen de financiële zorg draagt voor drie kinderen, haar overwaarde in de woning goed kan gebruiken. De man vordert bovendien dat hij nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen nog zes maanden de tijd zal krijgen om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Daarvoor heeft de man inmiddels anderhalf jaar de tijd gehad. Nog steeds heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn mogelijkheden tot financiering van de aankoop onderzoekt. Zij heeft er dan ook geen vertrouwen in dat de man de woning kan financieren. Bovendien dient de waarde van de woning, op grond van vaste jurisprudentie, vastgesteld te worden op het moment van verdeling, aldus nog steeds de vrouw.
5.2.4.
De rechtbank overweegt dat ter bepaling van de waarde van de bij de verdeling van de tot een gemeenschap behorende goederen als uitgangspunt geldt, dat moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. In geval van een door de rechter vastgestelde verdeling heeft als peildatum voor de waardering in beginsel de datum van diens uitspraak te gelden. [1]
5.2.5.
Vast staat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning of over de waarde daarvan. Ook in de samenlevingsovereenkomst hebben partijen over de verdeling van de woning geen afspraken gemaakt, anders dan dat de goederen tussen hen moeten worden verdeeld. Waarom op grond van de redelijkheid en billijkheid de taxatiewaarde uit mei 2024 zou moeten worden aangehouden is door de man onvoldoende gemotiveerd gesteld. De door de man gestelde vertraging wordt door de vrouw gemotiveerd betwist en dat de woningwaarde inmiddels zal zijn gestegen is daarvoor niet voldoende. Daarvan profiteert ook de man. De man had ook in rechte de verdeling kunnen vorderen, zodat de verdeling op een eerder moment geëffectueerd zou zijn.
5.2.6.
Als peildatum heeft daarom te gelden de datum van dit vonnis.
5.2.7.
Ter zitting heeft de man toegelicht dat hem uit oriënterende gesprekken met financiële instellingen is gebleken dat ‘de seinen op groen staan’ en er – ook als de rechtbank een andere peildatum zou bepalen dan de door de man voorgestelde datum – nog ruimte is om financiering te verkrijgen.
5.2.8.
De rechtbank zal daarom, en ook met het oog op het belang van de man om in de buurt van zijn minderjarige zoon te blijven wonen, de man tot en met 31 december 2025 in de gelegenheid stellen te onderzoeken of hij de woning kan overnemen met uitkoop van de vrouw en met ontslag door de hypotheekbank van de vrouw uit haar hoofdelijke verplichtingen ter zake de lopende hypotheek. In verband hiermee moet de woning worden getaxeerd door een binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM makelaar.
5.2.9.
Voor het geval partijen er niet in slagen binnen deze termijn gezamenlijk een makelaar aan te wijzen, wijst de rechtbank als makelaar aan: [bedrijf 1] Makelaars, [adres 2] .
5.2.10.
Als de man binnen de genoemde termijn genoegzaam en schriftelijk aantoont dat hij in staat is de woning onder voormelde voorwaarden over te nemen, moet de vrouw meewerken aan levering van de woning aan de man.
5.2.11.
Als de man niet binnen de genoemde termijn aantoont dat hij in staat is de woning over te nemen, moet de woning worden verkocht en geleverd aan een derde.
5.2.12.
Zowel de vrouw als de man hebben de rechtbank verzocht de ex-partner onder verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot medewerking aan de verkoop, overdracht en levering van de woning. Daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op het feit dat partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben bevestigd dat de woning moet worden verdeeld en de rechtbank onder 6.1.10. van de beslissing zal bepalen dat wanneer een van partijen niet binnen de genoemde termijnen zijn of haar medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning, dit vonnis in de plaats treedt van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat de man of de vrouw opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper.
5.2.13.
Gelet op de door de vrouw gewenste voortvarendheid, zal de rechtbank bij verkoop van de woning bepalen dat de vraagprijs en de laatprijs bindend door de makelaar zullen worden vastgesteld.
Privé-investeringen in de woning door de man
5.3.
Partijen verwachten dat de woning met overwaarde kan worden verkocht. De man is van mening dat, voordat tot verdeling van de overwaarde tussen partijen over kan worden gegaan, zijn privé-investeringen in de woning daarop in aftrek moeten worden gebracht, op grond van artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst.
5.3.1.
De man heeft toegelicht dat het gaat om een bedrag van € 5.400,00 dat hij als schenking van zijn vader heeft ontvangen om te besteden aan de woning, om een lening van zijn zus van € 14.600,00, met hetzelfde doel, en om zijn inbreng in de aanschaf van de gezamenlijke woning van € 19.750,00 uit de overwaarde van zijn vorige woning.
5.3.2.
De vrouw heeft erop gewezen dat de door de man gestelde investeringen niet zien op het verkrijgen van een goed door de vrouw of op voldoening/aflossing van een schuld die ziet op een goed van de vrouw, zoals bedoeld in artikel 5 van de samenlevings-overeenkomst.
Vergoedingsrechten op grond van artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst
5.3.3.
Artikel 5 ‘Vergoedingsrechten’ van de samenlevingsovereenkomst bepaalt (voor zover hier relevant):
“Lid 1: Indien een partij ten laste van het vermogen van de andere partij een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere partij een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde partij een plicht tot vergoeding. Geen vergoeding is verschuldigd voor zover door de verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere partij wordt voldaan aan een op die partij rustende verbintenis.
Lid 2: De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Dit gedeelte
5.1
is in het geval van een verkrijging ten laste van het vermogen van de andere partij evenredig aan het uit diens vermogen afkomstige aandeel in de tegenprestatie voor het goed,
5.2
komt in het geval van een voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere partij overeen met de verhouding tussen het uit diens vermogen voldane of afgeloste bedrag ten opzicht van de waarde van het goed op het tijdstip van die voldoening of aflossing.
Lid 3: Ten aanzien van de vergoeding gelden voorts de volgende regels:
3.1
tenzij een partij het vermogen van de andere partij met diens toestemming heeft aangewend, beloopt de vergoeding ten minste het nominale bedrag dat ten laste van het vermogen van de andere partij is gekomen,
3.2
ter zake van goederen die naar hun aard bestemd zijn om te worden verbruikt, beloopt de vergoeding steeds het nominale bedrag dat ten laste van het vermogen van de andere partij is gekomen. […]”
5.3.4.
De rechtbank overweegt dat artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst in lijn met artikel 1:87 lid 1, lid 2 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vergoedingsrechten regelt wanneer sprake is van vermogensverschuiving tussen de privévermogens van partijen.
5.3.5.
Artikel 5 ziet niet op de vermogensverschuiving vanuit privévermogens naar het gemeenschappelijk vermogen, waarvan in dit geval sprake is. Dit artikel kan dan ook niet als grondslag dienen voor deze vorderingen van de man.
5.3.6.
De man beroept zich subsidiair op onverschuldigde betaling, meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en nog meer subsidiair op de redelijkheid en billijkheid.
5.3.7.
Op de vraag of sprake is van een vergoedingsrecht tussen informeel samenlevenden heeft de Hoge Raad in zijn arrest uit 2019 [2] het volgende spoorboekje [3] gegeven:
“(…) Daarbij ligt het in de rede te onderzoeken of tussen informeel samenlevenden een overeenkomst bestaat die, mede in aanmerking genomen de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt (artikel 6:213 BW). Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat de informeel samenlevenden met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen, een schriftelijke samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan, of uitdrukkelijke dan wel stilzwijgend afspraken hebben gemaakt.
Daarnaast is mogelijk dat een van de informeel samenlevenden, indien aan de voorwaarden van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) is voldaan, op een van die gronden aanspraak heeft op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen aan de andere informeel samenlevende.
[…]
3.5.6
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. […]
Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid.”
Hierbij ligt het wel op de weg van degene die op deze grondslag aanspraak maakt op vergoeding van zijn of haar investering om
bijzonderefeiten en omstandigheden te stellen die naar de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat hij of zij een vergoedingsrecht tegenover de ander heeft.
5.3.8.
In hun samenlevingsovereenkomst bepaalden partijen in artikel 3 ‘Gemeenschappelijke huishouding’, voor zover hier van belang [onderstreping door rechtbank]:
“1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door partijen gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Onder de gemeenschappelijke huishouding zijn begrepen de premies en kosten van verzekeringen die betrekking hebben op aan partijen tezamen toebehorende goederen, de kosten van gezamenlijke vakanties, de huurprijs van de gemeenschappelijk bewoonde woning,de rente en kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met de aanschaf of het onderhoud van de gemeenschappelijk bewoonde woning en van de gezamenlijke goederen,alsmede de kosten van dagelijks onderhoud van de hiervoor bedoelde woning en goederen.
[…]
4. Een partij die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de gemeenschappelijke huishouding dan die partij op grond van het bepaalde in dit artikel moet dragen, heeft het recht dit meerdere van de andere partij na afloop van het kalenderjaar terug te vorderen. Deze vordering vervalt een jaar na het einde van het kalenderjaar.
5. Indien een vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.”
5.3.9.
In artikel 10 van de samenlevingsovereenkomst ‘Financiering en gebruik van de eigen woning’ spraken zij af:
“1. Indien de woning aan partijen gezamenlijk toebehoort, dragen partijen de lasten verbonden aan de financiering van de woning, met uitzondering van de in artikel 3 lid 2 bedoelde renten en kosten, naar verhouding van ieders aandeel in de woning. […]
2. Partijen zijn tijdens deze overeenkomst gelijkelijk gerechtigd tot het gebruik van de woning die aan hen gezamenlijk of aan één van hen toebehoort.”
5.3.10.
De rechtbank stelt vast dat partijen bij hun samenlevingsovereenkomst afspraken dat zij de lasten verbonden aan de financiering van de woning (met uitzondering van rente en kosten) dragen naar verhouding van ieders aandeel in de woning. Nu ieder van hen eigenaar is van de onverdeelde helft, vereisen de redelijkheid en billijkheid dat zij die lasten samen ieder voor de helft dragen. De man stelt meer te hebben bijgedragen aan de financiering van de woning dan het gedeelte dat hem aangaat.
Schenking vader en de lening van de zus van de man
5.4.
Als bijlage 1 bij zijn conclusie van antwoord heeft de man een ondertekende verklaring van 5 februari 2024 overgelegd van [naam 1] , die verklaart dat hij op 4 november 2019 een bedrag van € 5.400,00 heeft overgemaakt als belastingvrije schenking en:
“Deze gift was bedoeld voor verbeteringen/aanpassingen in en om de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] .”Als bijlage 6 heeft de man Whatsapp-berichten tussen hem en de vrouw over een stukadoor en een afschrift van een bankopname van € 6.000,00 van zijn privé-bankrekening overgelegd.
5.4.1.
Als bijlage 2 heeft de man een ongetekende en ongedateerde verklaring overgelegd van ‘ [naam 2] ’ die verklaart op 2 november 2019 een bedrag van € 14.600,00 te hebben uitgeleend voor verbeteringen aan de woning van partijen. Zij heeft daarbij aangetekend dat is afgesproken dat het bedrag in maandelijkse termijnen van € 250,00 zou worden terugbetaald. Bij bijlage 7A heeft de man een overzicht overgelegd van maandelijkse betalingen van € 250,00 vanaf zijn privé-bankrekening. Als bijlage 7B heeft de man een overzicht van betalingen in 2019 en 2020 gedaan vanaf zijn privé-bankrekening overgelegd. Het gaat om een totaalbedrag van € 21.217,75 voor diverse aankopen ten behoeve van de woning en de tuin(aanleg).
5.4.2.
De vrouw betwist dat uit het privévermogen van de man een bedrag van € 5.400,00 is gebruikt om de stukadoor te betalen. Zij heeft onweersproken gesteld dat de kosten voor het stukadoorswerk € 4.200,00 bedroegen. Verder heeft zij erop gewezen dat het gaat om onderhoud van de woning, dat op grond van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst valt onder huishoudkosten, die na afloop van het kalenderjaar waarin die kosten zijn gemaakt, moeten worden ingediend en een jaar na het einde van het kalenderjaar vervallen. Ook de lening van de zus wordt door de vrouw betwist. Aan haar is geen lening verstrekt. Uit het door de man overgelegde overzicht van de uitgaven die met deze bedragen door hem zouden zijn gedaan blijkt volgens haar bovendien dat het ook hier gaat om huishoudkosten. Daarom is er geen grond (meer) voor deze vordering, en ook niet op de subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair gestelde grondslag, vindt de vrouw.
5.4.3.
De man heeft er ter zitting op gewezen dat partijen een casco nieuwbouwwoning kochten, waaraan nog verschillende werkzaamheden moesten worden verricht om die bewoonbaar te maken. Het stukadoorswerk en de tuininrichting is volgens hem geen dagelijks onderhoud, maar is aankleding van de woning, waarmee de woning in waarde stijgt, aldus de man.
5.4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die gemoeid zijn geweest met het stukadoorswerk en de tuinaanleg in dit geval moeten worden beschouwd als financiering van (de aankleding van) de woning met tuin, waarmee die bewoonbaar en bruikbaar is gemaakt. Daardoor is waarde toegevoegd aan de woning met tuin. Van die toegevoegde waarde profiteert ook de vrouw. De rechtbank overweegt dat uit productie 7B van de man volgt dat de schenking en de lening onder andere zijn gebruikt voor het stukadoorswerk en de aanleg en inrichting van de tuin.
5.4.5.
De man heeft niet betwist dat voor het stukadoorswerk een bedrag van € 4.200,00 is betaald. Door de vrouw is niet betwist dat het bedrag van € 4.200,00 is voldaan uit het privé-vermogen van de man. Ook heeft zij onweersproken gelaten dat de door de man beschreven uitgaven voor tuinaanleg en -inrichting zijn gedaan met privévermogen van de man.
5.4.6.
Het gaat om € 877,25 voor het afgraven van de tuin, € 388,52 en € 614,67 en € 29,28 voor het plaatsen van tuinschermen, € 1.500,00 voor de tuinaanleg, € 2.214,83, € 127,00 en € 15,07 voor tuintegels, € 99,00 voor een vijgenboom, en € 119,40 en € 66,00 voor planten in de voortuin (= € 6.051,03). In totaal gaat het om een bedrag van € 4.200,00 + € 6.051,03 = € 10.251,03 aan investeringen uit het privé-vermogen van de man in de gezamenlijke woning. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat in zo’n geval de man een vergoedingsrecht toekomt. Op de overwaarde van de woning dient daarom voor verdeling het bedrag van
€ 10.251,03in mindering te worden gebracht.
5.4.7.
Voor de overige posten op zijn lijst heeft de man onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij niet zien op de gemeenschappelijke huishouding, zoals beschreven in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst. Op grond van dat artikel moeten de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen. Niet gesteld, noch gebleken is dat in de periode dat deze kosten zijn gemaakt, de man meer dan zijn deel – tussen partijen staat vast dat dit 2/3 deel is - heeft bijgedragen. De vordering wordt daarom voor het overige afgewezen.
Overwaarde van de ‘oude’ woning van de man
5.5.
Als bijlage 3 heeft de man een ‘financieringsopzet’ overgelegd van de Westeinder Adviesgroep van 7 augustus 2018 waarin als totale financieringsbehoefte voor de aanschaf van de gezamenlijke woning een bedrag van € 384.750,00 wordt aangegeven en een deel overwaarde van € 19.750,00. Als laatste blad bij bijlage 3 heeft de man een bankafschrijving overgelegd ter hoogte van een bedrag van € 19.674,29 voor een betaling aan notariskantoor [bedrijf 2] voor notanummer [nummer] . De nota is niet overgelegd.
5.5.1.
De vrouw betwist dat een bedrag van € 19.750,00 door de man zou zijn ingelegd. Uit de door hem overgelegde ‘financieringsopzet’ blijkt een financieringsbehoefte van € 384.750,00 waarvan na inleg van de man van € 19.750,00 nog € 365.000,00 zou overblijven. Toch is een hypotheek afgesloten voor het volledige bedrag van € 385.000,00, zodat het bedrag van € 19.750,00 niet voor de financiering van de woning kan zijn gebruikt. Voor zover het bedrag ziet op rentelasten voor de gezamenlijke woning beroept de vrouw zich op artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst, op grond waarvan deze vordering is vervallen. Ook is geen sprake van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, omdat niet aan de vrouw is betaald en de vrouw evenmin verrijkt is. Tot slot beroept de vrouw zich op verjaring van deze vordering op grond van artikel 3:308 BW dat bepaalt dat een rechtsvordering tot betaling van een geldsom verjaart na vijf jaar. De vordering dateert van november 2018. Partijen maakten geen afspraak over de opeisbaarheid daarvan, zodat de vordering terstond opeisbaar is en de verjaringstermijn gaat lopen. Omdat de man de vordering pas in 2024 kenbaar heeft gemaakt is de vordering verjaard, aldus nog steeds de vrouw.
5.5.2.
Ter zitting heeft de man betoogd dat niet de verjaringstermijn uit artikel 3:308 BW van toepassing is, maar de verjaringstermijn van twintig jaar uit artikel 3:306 BW. Hij heeft daarnaast gesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat door de vrouw een beroep op verjaring wordt gedaan. Verder heeft hij erop gewezen dat het de heersende leer in echtscheidingsprocedures is dat echtgenoten elkaar niet in de loop van een huwelijk bestoken met vorderingen. Die regel geldt volgens hem ook voor samenlevers.
De 5 jaarstermijn zou in ieder geval verlengd moeten worden, en dan is de vordering tijdig gestuit, aldus nog steeds de man.
5.5.3.
De vrouw heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de verlengde verjaringstermijn van het huwelijksvermogensrecht niet van toepassing is op samenlevers en de regels van verjaring van de artikelen 3:306 – 310 BW, in dit geval van toepassing zijn.
5.5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de betaling door de man van genoemd bedrag aan de notaris een duidelijke aanwijzing is dat het bedrag ten goede is gekomen aan de gezamenlijke woning. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat in dat geval de man een vergoedingsrecht toekomt.
5.5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit vergoedingsrecht een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd in de zin van art. 3:307 lid 2 BW, waardoor de korte verjaringstermijn van vijf jaar niet eerst aanvangt als tot opeising is overgegaan. Bij artikel 3:307 lid 2 BW heeft de wetgever onder meer gedacht aan overeenkomsten tussen samenlevenden die zich verplichten bij te dragen in de kosten van aankoop van een gemeenschappelijke woning, terwijl gedurende de samenleving geen reden wordt gezien de bijdrage daadwerkelijk te betalen of in te vorderen (
Parl. Gesch. Inv. 3, 5 en 6 Boek 31990, p. 1411) [4] . In dit geval loopt de verjaringstermijn van vijf jaar pas van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan.
5.5.6.
De vrouw heeft gesteld dat de man in 2024 kenbaar heeft gemaakt hier aanspraak op te maken. Een exacte datum heeft zij daarbij niet genoemd, maar dat is in dit geval niet relevant, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar pas in 2029 zal verstrijken en de vordering van de man dus niet is verjaard. Op de overwaarde van de woning dient voor verdeling het bedrag van
€ 19.750,00in mindering te worden gebracht.
5.5.7.
In totaal moet € 19.750,00 + € 10.251,03 =
€ 30.001,03op de overwaarde van de woning in mindering worden gebracht voor verdeling.
De vorderingen van de vrouw op de man
Gebruiksvergoeding woning
5.6.
De vrouw maakt aanspraak op een bedrag van € 444,00 per maand met ingang van 6 mei 2024 tot de dag waarop de woning is verkocht en geleverd of notarieel is overgedragen aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de vordering tot de dag der algehele voldoening.
5.6.1.
De man vindt dat die vordering niet kan worden toegewezen, omdat de vrouw nadat zij de woning feitelijk had verlaten, te pas en te onpas de woning heeft betreden. Daarbij heeft zij goederen meegenomen. Ook heeft zij er voor gekozen goederen die haar toebehoorden en die zij toegedeeld wenst te zien in de woning achtergelaten, zodat zij dus gebruik maakte van het eigendomsrecht. Verder heeft zij zich regelmatig opgehouden in de woning voor het gebruik van de loopband en de wasmachine. De man had niet het exclusieve gebruik van de woning, zodat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen.
5.6.2.
Volgens de man wordt in de rechtspraktijk de gevorderde gebruiksvergoeding vaak weggestreept tegen de door de achterblijvende partij betaalde hypotheekrente. Omdat de vrouw een gebruiksvergoeding wil heeft hij zijn eis vermeerderd met de door hem betaalde hypotheekrente en zijn vordering geactualiseerd naar de stand van dat moment.
5.6.3.
Ook de hoogte van de door de vrouw gevorderde gebruiksvergoeding betwist de man. Volgens hem is 4% van de overwaarde geen reëel uitgangspunt. Volgens hem kan dat hoogstens 2% zijn en dan gerekend over de helft van de overwaarde. Bij de berekening van de overwaarde moet aansluiting worden gezocht bij de WOZ waarde (overwaarde = WOZ waarde [€ 516.000,00] minus restant hypotheek [€ 333.460,59]). Dat is afgerond ten hoogste € 3.650,00 (afgerond en te delen door twee), aldus nog steeds de man.
5.6.4.
Artikel 16 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst bepaalt:
“Indien de woning aan beide partijen toebehoort of toebehoort aan de partij, die niet in de woning blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over de bedoelde periode aan de ander een, eventueel door de voorzieningenrechter vast te stellen, redelijke vergoeding te betalen.”De periode waarnaar wordt verwezen is een periode van zes maanden waarin ieder van partijen mag blijven wonen in de laatstelijk door partijen bewoonde woning. Die periode is inmiddels verstreken.
5.6.5.
Op grond van artikel 16 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst moet de man aan de vrouw een redelijke gebruiksvergoeding betalen voor het blijven wonen in de woning. Dat de vrouw in de voorgaande periode de woning heeft betreden om goederen te halen, de wasmachine te gebruiken of de loopband, doet daaraan niet af. Sinds haar vertrek uit de woning heeft de vrouw niet langer het woongenot van de woning, terwijl zij wel voor de helft van de hypotheekaflossingen aansprakelijk is en zij daarnaast de huurlasten moet dragen van de door haar betrokken sociale huurwoning.
5.6.6.
De rechtbank bepaalt de redelijke vergoeding vanaf 6 mei 2024 tot en met augustus 2025 op het bedrag van
€ 5.503,33(het eigenaarsdeel van de hypotheekaflossingen van de vrouw, zie 5.21.1) te vermeerderen met een bedrag van € 348,17 per maand met ingang van 1 september 2025 tot de overdracht van de woning.
Voorschotnota’s Dunea
5.7.
De vrouw betaalt nog steeds de voorschotnota’s voor het waterverbruik op het gezamenlijke woonadres. Dat zijn gebruikerslasten die volgens haar voor rekening van de man moeten komen. De vrouw heeft deze kosten dan ook onverschuldigd betaald en wenst die terugbetaald te zien. Het gaat om
€ 278,55(drie kwartalen van € 92,85) en de toekomstige nota’s tot aan overdracht en levering van de woning.
5.7.1.
De man heeft ter zitting aangetekend dat dit alleen kan zien op het gebruikersdeel. Daarop heeft de vrouw onweersproken aangetekend dat de facturen van Dunea nu juist zien op het gebruikersdeel.
5.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gebruikerslasten, die voor rekening komen van de man. Deze vordering van de vrouw wordt toegewezen.
De vorderingen van de man op de vrouw
Belastingteruggave
5.8.
De man maakt aanspraak op een bedrag van € 2.948,00. Dat is de helft van de belastingteruggave die partijen kregen over het belastingjaar 2023 (€ 5.896,00) en dat de belastingdienst heeft gestort op de rekening van de vrouw. De belastingteruggave komt aan partijen toe, ieder voor de helft. De vrouw zou ongerechtvaardigd worden verrijkt als zij het bedrag dat aan de man toekomt niet aan hem zou betalen. Het zou in ieder geval in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, aldus nog steeds de man.
5.8.1.
Ter zitting heeft de vrouw erop gewezen dat de belastingteruggaven in de voorgaande twee jaren werden gestort op de rekening van de man, en dat de vrouw daarvan niet de helft heeft ontvangen. Daarop heeft de man onweersproken gesteld dat de terugontvangen gelden door hem zijn uitgegeven aan de kosten van de gezamenlijke huishouding.
5.8.2.
De vrouw heeft dit bedrag ontvangen in 2024, nadat zij de gezamenlijke woning heeft verlaten, zodat zij dat terugontvangen geld niet ook aan de gezamenlijke huishouding van partijen heeft kunnen uitgeven. Dat de man aanspraak kan maken op de helft van de belastingteruggave over het belastingjaar 2023 heeft de vrouw niet betwist. Daarom wijst de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 2.948,00toe.
Betalingen WOZ
5.9.
Door de man is uit zijn eigen middelen een bedrag van € 1.039,97 betaald, naar aanleiding van de WOZ-beschikking van 21 februari 2025. Hij maakt aanspraak op de helft van dit bedrag, te weten € 519,99
5.9.1.
De vrouw tekent aan dat de aanslag slechts voor een bedrag van € 521,16 op het eigenaarsdeel ziet, en voor de rest bestaat uit gebruikerslasten, zoals afvalstoffenheffing en rioolgebruik, die voor rekening van de man komen als gebruiker van de woning. Het gaat volgens haar bovendien om kosten van de gemeenschappelijke huishouding die op grond van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen. Voor rekening van de vrouw zou dan een bedrag van € 173,72 komen, aldus nog steeds de vrouw.
5.9.2.
De man heeft ter zitting aangevoerd dat de regeling voor de verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding niet meer van toepassing is omdat de samenlevingsovereenkomst is ontbonden. Partijen zijn nu deelgenoten en moeten de kosten daarom gelijk verdelen. De vrouw heeft vervolgens betoogd dat door het opzeggen van de samenlevingsovereenkomst geen andere regeling tussen partijen tot stand is gekomen.
5.9.3.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen geen sprake meer is van een gemeenschappelijke huishouding, omdat de man met ingang van 6 mei 2024 alleen woont in de woning. De man heeft terecht aangevoerd dat partijen deelgenoten zijn ten aanzien van de woning. Op grond van artikel 3:172 BW delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed (de woning) oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeven van de gemeenschap zijn verricht.
5.9.4.
Dit betekent dat de kosten voor zover die op het eigenaarsdeel zien, door partijen moeten worden gedeeld. Voor rekening van de vrouw komt dan € 521,16 : 2 =
€ 260,58. Tot dit bedrag wordt de vordering van de man toegewezen.
Woonverzekering Klaverblad Schadeverzekeringen
5.10.
De man betaalt de premie van de woonverzekering en vordert van de vrouw € 210,00 over de periode mei 2024 tot en met juni 2025, te vermeerderen met € 15,00 per maand met ingang van 1 juli 2025 tot aan de datum van overdracht van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf de datum van indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.10.1.
De vrouw heeft, onder overlegging van betaalbewijzen, aangevoerd dat de man slechts de premie over september 2024 en januari en februari 2025 betaalde en zij de premie betaalde over oktober tot en met december 2024 en over maart tot en met juni 2025. Hierdoor zou zij zelfs nog een bedrag van € 59,36 van de man tegoed hebben. De man heeft dat onweersproken gelaten.
5.10.2.
De rechtbank wijst de vordering van de man als onvoldoende onderbouwd af.
Klimaatgarant: betreft instandhouding energieprestatie NOM
5.11.
In 2024 betaalde de man hiervoor € 47,12 per maand en in 2025 € 48,68 per maand. Hij wenst over de periode van mei 2024 tot en met december 2024 € 188,60 vergoed te hebben, over de periode van januari 2025 tot en met juni 2025 € 146,04, te vermeerderen met € 24,34 (€ 48,68 x ½) per maand van 1 juli 2025 tot aan de datum van overdracht van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf de datum van indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.11.1.
De vrouw heeft er ter zitting, onweersproken en terecht, op gewezen dat het hier gaat om gebruikerslasten.
5.11.2.
De gebruikerslasten komen voor rekening van de man als de gebruiker van de woning. Deze vordering wordt afgewezen.
Gemeente Zuidplas: Aanslag Afvalstoffenheffing/Diftar 2024
5.12.
De man betaalde hiervoor € 37,50 en wenst de helft daarvan door de vrouw vergoed te zien. Hij vordert € 18,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf de datum van indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.12.1.
Ook dit ziet, zoals de vrouw onweersproken heeft aangevoerd, op gebruikerslasten die voor rekening van de man blijven. De vordering wordt afgewezen.
[bedrijf 3]
5.13.
De man vordert vergoeding van de vrouw van € 75,63, dat is de helft van een door de man betaalde storingsfactuur van € 151,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.13.1.
Ook dit ziet, zoals de vrouw onweersproken en terecht heeft aangevoerd, op gebruikerslasten die voor rekening van de man blijven. De vordering wordt afgewezen.
TAF Levensverzekering vrouw
5.14.
De man heeft vanaf 1 mei 2024 tot en met juni 2025 € 196,14 betaald aan premies, en betaalt met ingang van juli 2025 € 14,01 per maand. Omdat deze verzekering volgens hem volledig voor rekening van de vrouw komt vordert hij genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van indiening van de reconventionele vordering.
5.14.1.
De vrouw heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat het hier gaat om een overlijdensrisicoverzekering waarvan de man niet alleen verzekeringnemer is, maar ook de verzekerde en de begunstigde.
5.14.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat die kosten niet voor rekening van de vrouw kunnen worden gebracht en wijst de vordering af.
Aanslagbiljet Belastingen 2024 Regionale Belastinggroep
Aanslagbiljet Belastingen 2025 Regionale Belastinggroep
5.15.
Voor de belasting voor het Hoogheemraadschap over 2024 vordert de man van de vrouw betaling van ½ x € 245,50 = € 122,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.15.1.
Over 2025 vordert de man, na correctie met het aantal vervuilingseenheden ½ x 261,48 = € 130,74 van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vordering tot de datum der algehele voldoening.
5.15.2.
De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat het hier gaat om gebruikerslasten die voor rekening van de man als gebruiker van de woning blijven. De vorderingen worden afgewezen.
Kosten Oranjepakket
Kosten tweede rekeninghouder ING
5.16.
Voor het Oranjepakket vordert de man € 54,60 vanaf mei 2024 tot en met juni 2025, te vermeerderen met € 3,90 per maand met ingang van juli 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vorderingen tot de datum der algehele voldoening.
5.16.1.
Voor de tweede rekeninghouder vordert de man € 15,40 vanaf mei 2024 tot en met juni 2025, te vermeerderen met € 1,10 per maand met ingang van juli 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vorderingen tot de datum van de algehele voldoening.
5.17.
De vrouw heeft er ter zitting op gewezen dat dit kosten zijn voor de gezamenlijke huishouding en dus naar rato (1/3 - 2/3) moeten worden verdeeld. Het gaat dan totaal om € 70,00 : 3 = € 23,00. Zij vindt dat deze post moet worden weggestreept tegen het door haar teveel betaalde aan de verzekering van Klaverblad van € 59,36 (zie hiervoor onder 5.10.1).
5.17.1.
Dat de vrouw teveel betaalde aan de verzekering van Klaverblad, heeft de man niet betwist. Wel heeft hij ter zitting aangetekend dat de regeling van artikel 3 over de gemeenschappelijke huishouding uit de samenlevingsovereenkomst niet meer van toepassing is.
5.18.
De rechtbank overweegt dat partijen geen gezamenlijke huishouding meer voeren, maar de gezamenlijke rekening tot nu toe nog wel aanhouden. Het komt de rechtbank redelijk voor dat partijen de kosten daarvan delen. In dat geval leidt verrekening van het door de vrouw betaalde van € 59,36 met de helft van de door de man gedragen kosten (€ 70,00 : 2 =) € 35,00, tot het tenietgaan van de vordering van de man. Gelet daarop wijst de rechtbank de vordering af.
Auto
5.19.
De man heeft toegelicht dat destijds een auto is aangeschaft op naam van de man. De aanschafprijs bedroeg € 16.999,00. De auto van de vrouw is ingeruild voor € 3.700,00. Uit de middelen van de man is betaald een bedrag van € 13.299,00.
5.19.1.
De vrouw heeft de auto en rijdt daarin. De man kan ermee instemmen dat de eigendom van de auto wordt toegedeeld aan de vrouw, mits tegen vergoeding aan de man van de actuele waarde daarvan. Aan de hand van drie door hem opgevraagde waardebepalingen komt de man tot een gemiddelde actuele prijs van € 7.968,00.
5.19.2.
De man en de vrouw droegen in de aanschafprijs van de auto respectievelijk 78% en 22% bij. De man vordert daarom 78% van € 7.986,00 = € 6.215,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf datum indiening van de reconventionele vorderingen tot de datum van de algehele voldoening.
5.19.3.
De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat de auto op grond van de samenlevingsovereenkomst tot de inboedel behoort, die van partijen gezamenlijk is. Zij heeft verklaard dat partijen de auto jaren samen gebruikten totdat de man een lease-auto kreeg, en dat de vrouw steeds de kosten voor de auto heeft betaald. Zo heeft zij voor nieuwe banden en schokdempers zo’n € 2.000,00 betaald. Een jaar geleden hebben partijen afgesproken dat partijen de huidige waarde van de auto zouden verdelen. Het ging toen om iets van € 8.000,00. Partijen kwamen uit op een door de vrouw te betalen bedrag van € 3.000,00. Nu verandert de man ineens de afspraak, aldus nog steeds de vrouw.
5.19.4.
De man heeft niet betwist dat partijen afspraken dat de vrouw de auto toegedeeld zou krijgen tegen betaling van een bedrag van € 3.000,00. Ter zitting heeft de vrouw verklaard zich aan deze afspraak te zullen houden.
5.19.5.
De rechtbank wijst de vordering van de man toe voor het bedrag van
€ 3.000,00, en deelt de auto toe aan de vrouw.
Afgifte sleutels
5.20.
De man vordert dat de vrouw binnen veertien dagen na de datum van het vonnis alle sleutels van de woning aan de [adres 1] [plaats 1] aan de man afgeeft onder verbeurte van een dwangsom.
5.20.1.
Tegen deze vordering heeft de vrouw geen specifiek verweer gevoerd. De rechtbank zal de vrouw daarom veroordelen tot afgifte van alle sleutels van de woning binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Voor het opleggen van een dwangsom zijn geen gronden aangedragen en de rechtbank acht ook overigens geen gronden aanwezig, zodat de vordering voor dat deel wordt afgewezen.
Hypotheek: rente en aflossing
5.21.
Na eisvermeerdering maakt de man aanspraak op de helft van de maandelijkse rente en aflossingen op de hypothecaire leningen vanaf 6 mei 2024 tot en met juni 2025 door hem berekend op (€ 19.832,00 x ½ =) = € 9.916,00, te vermeerderen met (€ 1.430,00 : 2 =) € 715,00 per maand vanaf 1 juli 2025 tot de datum van overdracht van de woning.
5.21.1.
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat sprake is van een maandelijkse aflossing van € 696,34 (zoals de man ook heeft weergegeven op pagina 5 van 14 van zijn antwoordakte vermeerdering van eis). Zij zijn het er over eens dat de aflossing door partijen gezamenlijk moet worden gedragen, ieder voor de helft. Dat komt neer op een bedrag van € 348,17 per partij per maand. Van 6 mei 2024 tot en met 31 mei 2024 gaat het dan (de berekeningswijze van de man volgend) om (348,17 : 31 x 25 =) € 280,78. Vanaf 1 juni 2024 tot en met augustus 2025 gaat het om (15 x € 348,17 =) € 5.222,55. Totaal is de vrouw aan de man verschuldigd € 280,78 + € 5.222,55 =
€ 5.503,33te vermeerderen met een bedrag van € 348,17 per maand met ingang van 1 september 2025 tot de overdracht van de woning.
5.21.2.
De maandelijkse rente bedraagt € 757,06. De vrouw heeft ter zitting opgemerkt dat het hier gaat om een bruto rente, waarbij geen rekening is gehouden met de hypotheekrenteaftrek. De man heeft dat ook aangetekend in zijn antwoordakte vermeerdering van eis op pagina 6 van 14. De vrouw heeft ter zitting onweersproken opgemerkt dat het voor 2025 gaat om een percentage van 37,48%. Volgens haar komt het netto rentebedrag dan uit op ongeveer € 474,00 per maand. Omdat deze rente volgens artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst valt onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, moeten deze kosten naar evenredigheid van ieders inkomen worden gedragen. Dat komt voor de vrouw neer op een bedrag van ongeveer € 158,00 per maand, aldus nog steeds de vrouw.
5.21.3.
De man heeft aangevoerd dat de regeling van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst niet meer van toepassing is en de kosten door partijen zouden moeten worden gedeeld.
5.21.4.
De rentelasten hadden op grond van de samenlevingsovereenkomst te gelden als kosten voor de gemeenschappelijke huishouding. Van een gemeenschappelijke huishouding is nu geen sprake meer. De man bewoont de woning alleen. Daarom komen de rentelasten voor rekening van de man. Deze vordering van de man wordt afgewezen.
De vorderingen samengevat
5.22.
Aan de man wordt toegewezen € 2.948,00 (5.8.2) + € 260,58 (5.9.4) + € 3.000,00 (5.19.5) = € 6.208,58. Aan de vrouw wordt toegewezen € 278,55 (5.7). Dat betekent dat per saldo aan de man wordt toegewezen € 5.930,03.
5.23.
De toewijzing aan de man van de vergoeding voor de aflossingen op de hypothecaire lening van € 5.503,33 (5.21) plus een bedrag van € 348,17 per maand met ingang van 1 september 2025 valt weg tegen de toewijzing aan de vrouw van een gebruiksvergoeding voor de woning van € 5.503,33(5.6.5) (van 6 mei 2024 tot en met augustus 2025) plus een bedrag van € 348,17 per maand, zodat partijen per saldo op deze onderdelen niets toekomt.
De verdeling van de inboedelgoederen
5.24.
De vrouw en de man zijn deels gezamenlijk tot verdeling van de inboedel gekomen. Dat volgt uit het door de man ter zitting overgelegde overzicht (met kleurtjes), dat behoudens de punten op de lijst van de vrouw, door de vrouw onweersproken is gebleven.
5.24.1.
Aan de vrouw worden toegedeeld; de loopband, de keukenmachine, de tuinbank, het bed, de hangkastjes inclusief bakjes, de kast, en het matras uit de kamer van [minderjarige 1] , de fietsendrager, de fietskar, de hakbijlen, en de stoel uit de kamer van [minderjarige 2] , in overeenstemming met de instemming daarmee ter zitting van de man.
5.24.2.
De man heeft ter zitting niet kunnen instemmen met het toedelen aan de vrouw van de autokoffer, het bed, het bureau, de hangplanken, de kast en het matras uit de kamer van [minderjarige 2] . De vrouw heeft er ter zitting nadrukkelijk op gewezen dat het merendeel van de inboedelgoederen is toegevallen aan de man en zij slechts aanspraak maakt op een beperkt aantal zaken. Zij heeft zich steeds welwillend opgesteld bij de verdeling, en vindt het niet redelijk dat de man ook nog aanspraak maak op deze zaken. Dat klemt temeer omdat, volgens haar, de spullen uit de kamers van de twee minderjarige zoons
“gewoon van de jongens zijn.”
5.24.3.
De rechtbank is van oordeel dat toedeling van deze inboedelgoederen aan de vrouw redelijk is, gelet op de verdeling tussen partijen van de overige boedelgoederen. Zij deelt die goederen dan ook toe aan de vrouw. Voor zover de goederen nog niet in het bezit van de vrouw zijn, moet de man deze binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan de vrouw afgeven.
5.25.
Op de raambekleding en de lamp uit de kamer van [minderjarige 2] en de hanglamp uit de eetkamer maakt de vrouw, gelet op haar laatste overzicht met door haar gewenste inboedelgoederen, niet langer aanspraak, zodat die aan de man worden toegedeeld.
Proceskosten
5.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

in conventie en in reconventie
De rechtbank
6.1.
stelt de goederenrechtelijke verdeling van de gemeenschappelijke woning van partijen aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning) als volgt vast:
Voorwaardelijke toedeling van de woning aan de man met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
6.1.1.
de woning wordt toegedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat hij uiterlijk 31 december 2025 schriftelijk aantoont dat hij in staat is de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en onder de verplichting van de man om aan de vrouw te betalen: de helft van de overwaarde van de woning (actuele taxatiewaarde minus hypothecaire schuld) minus € 30.001,03;
6.1.2.
de waarde van de woning moet worden bepaald door een binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM makelaar, bij gebreke waarvan de rechtbank als makelaar aanwijst: [bedrijf 1] Makelaars, [adres 2] ;
6.1.3.
als de man binnen de genoemde termijn aantoont dat de vrouw kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld moet de vrouw, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een maand, meewerken aan levering van de woning aan de man bij de notaris. De man moet de kosten betalen van de akte van verdeling en levering van de woning aan hem;
Verkoop van de woning
6.1.4.
als de man niet aan de voorwaarde onder 6.1.1 voldoet, moet de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Om dat te realiseren moeten partijen gezamenlijk binnen een maand – uiterlijk 31 januari 2026 - een verkoopopdracht verstrekken aan de door partijen op grond van onderdeel 6.1.2. aangewezen makelaar, dan wel aan de door de rechtbank onder dat nummer aangewezen makelaar. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
6.1.5.
partijen moeten de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waarbij de man (in ieder geval) moet zorgdragen voor het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
6.1.6.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van de makelaar de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum, althans de feitelijke leveringsdatum, de leveringsakte. De levering zal minimaal twee maanden na het ondertekenen van de koopovereenkomst plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
6.1.7.
partijen dragen ieder de helft van de kosten van de makelaar, van de notaris en van de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning;
6.1.8.
partijen zullen uit de verkoopopbrengst van de woning de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden van € 385.000,- aflossen en de makelaarskosten en notariskosten voldoen. Van het overblijvende bedrag krijgt de man eerst een bedrag van € 30.001,03 in verband met de tussen partijen te verrekenen vergoedingen. Het alsdan resterende bedrag moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld. In het onwaarschijnlijke geval dat sprake is van een tekort (een onderwaarde), moeten partijen ieder de helft van dit tekort betalen;
Reële executie
6.1.9.
wanneer een van partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijnen zijn of haar medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning, treedt dit vonnis in de plaats van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat de man of de vrouw opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
De overige vorderingen
6.2.
veroordeelt de vrouw tot afgifte van alle sleutels van de woning aan de man binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 5.930,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2025 tot de datum van volledige voldoening;
6.4.
bepaalt dat aan de vrouw worden toegedeeld:
de auto,
de autokoffer,
de loopband,
de keukenmachine,
de tuinbank,
het bed, de hangkastjes inclusief bakjes, de kast, en het matras uit de kamer van [minderjarige 1] ,
de fietsendrager,
de fietskar,
de hakbijlen,
en
de stoel, het bed, het bureau, de hangplanken, de kast en het matras uit de kamer van [minderjarige 2] , en veroordeelt de man deze goederen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis af te geven aan de vrouw;
6.5.
bepaalt dat aan de man worden toegedeeld:
de raambekleding en de lamp uit de kamer van [minderjarige 2] ,
en
de hanglamp uit de eetkamer;
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2025.
3280

Voetnoten

1.HR 24-10-2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7035
2.HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707
3.Zie hierover ook de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (ECLI:NL:PHR:2023:132, randnummers 3.13 e.v.) voor HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571,
4.Asser/Kolkman & Salomons 1-II 2023/572