6.1.Uit het arrest Butt tegen Noorwegen blijkt verder dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding kunnen zijn het gedrag van de ouders van een minderjarige vreemdeling ook aan hem toe te rekenen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, onder 3.1. Dit omdat anders het risico bestaat dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling dan wel diens ouders konden (althans hadden moeten) weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven.
7. Eiseres heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de minister ten onrechte stelt dat in haar geval geen sprake is van uitzonderlijke banden met Nederland. Zij woont sinds 19 februari 2015 onafgebroken in Nederland. Zij volgt hier een Mbo-opleiding in de zorg, niveau 4, die zij in maart 2025 zal afronden. Zij loopt stage in een ziekenhuis en heeft al enige tijd parttime in de zorg gewerkt, ook tijdens de Coronacrises. Zij woont sinds 20 april 2023 zelfstandig, voorziet in haar eigen onderhoud en betaalt belasting. Als zij over enkele maanden haar diploma heeft behaald zal zij volledig in de zorg aan het werk kunnen. Zij heeft hier haar sociale netwerk en is lid van een sportvereniging. Eiseres heeft door haar lange verblijf in Nederland een eigen identiteit ontwikkeld. Zij kan niet meer aarden in Egypte en heeft geen enkele overeenkomst met Egyptische leeftijdsgenoten. Eiseres beheerst de taal niet op hetzelfde niveau, heeft geleerd een eigen mening te vormen en voor zichzelf op te komen. Dit maakt tevens dat zij haar werk in de zorg in Egypte niet op dezelfde wijze en hetzelfde niveau zal kunnen uitoefenen. Zij wijkt verder af van de geldende Egyptische norm doordat zij christen is en de meeste mensen in Egypte moslim zijn. Tevens dient de minister te betrekken dat eiseres al jaren in onzekerheid leeft en stress heeft, dat haar ouders haar als kind vanuit Egypte hebben meegenomen naar Nederland, dat zij haar (sociale) leven in Nederland heeft opgebouwd en het niet haar schuld is dat zij al bijna tien jaar in onzekerheid verkeert maar dat zij desondanks en ondanks alle moeilijkheden en obstakels een bestaan voor zichzelf hier heeft weten op te bouwen.
8. De minister heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar
Werkinstructie 2020/16, overwogen dat bij de belangenafweging in het voordeel meeweegt als een vreemdeling gedurende de minderjarigheid een privéleven heeft opgebouwd, maar dat daarbij wel de voorwaarde geldt dat er geen sprake mag zijn van ouders die illegaal in Nederland zijn, omdat anders de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. De minister acht dit risico in dit geval groot omdat de ouders van eiseres hier onrechtmatig verblijven en niet meewerken aan hun vertrek naar Egypte. Er is daarom volgens de minister een risico aanwezig dat bij vergunningverlening aan eiseres, haar ouders vervolgens verblijf bij eiseres zouden kunnen vragen waarmee het risico bestaat op een afhankelijk verblijfsrecht van de ouders. In dit verband heeft de minister erop gewezen dat eiseres haar aanvraag heeft ingediend toen zijn nog minderjarig was, hetgeen in het voordeel van haar ouders kan worden meegewogen, en dat het jongvolwassenenbeleid op eiseres van toepassing zou kunnen zijn.
9. De rechtbank stelt vast dat het in Werkinstructie 2020/16 op pagina 33 aldus wordt verwoord:
“Hierbij is van belang dat er geen sprake is van (biologische) ouders die zich illegaal in Nederland bevinden, omdat hiermee alsnog de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. Indien dit het geval is, wordt dit in het nadeel van de vreemdeling in de belangenafweging betrokken.”
10. De rechtbank constateert dat in de Werkinstructie wordt beschreven dat het hebben van zich illegaal in Nederland bevindende biologische ouders een factor is die in de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling dient te worden betrokken. De gedachtegang die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit komt er in feite op neer dat eiseres alleen in aanmerking komt voor het toekennen van een verblijfsrecht als er geen sprake is van illegaal in Nederland verblijvende ouders. Met andere woorden, zodra er sprake is van ouders die illegaal in Nederland verblijven zal dat van doorslaggevend (negatief) belang zijn. Een dergelijke benadering doet geen recht aan de belangenafweging die gemaakt moet worden. Deze benadering komt er namelijk op neer dat andere elementen die in het voordeel van eiseres pleiten nooit zwaarder zullen wegen dan het belang van de Nederlandse Staat. Dit heeft tot gevolg dat het antwoord op de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven in Nederland al bij voorbaat vaststaat. De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van belangen afwegen geen recht doet aan hetgeen eiseres in deze zaak heeft aangevoerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hier sprake is van een jongvolwassen vrouw die meer dan de helft van haar leven in Nederland woont en inmiddels hier een zelfstandig bestaan los van haar ouders heeft opgebouwd. Dat zij in andere procedures haar afhankelijkheid van haar ouders naar voren heeft gebracht, neemt niet weg dat er inmiddels sprake is van een zelfstandige jongvolwassen vrouw die haar eigen beslissingen neemt, zelf en alleen in haar onderhoud voorziet en - de rechtbank heeft geen aanleiding om dat in twijfel te trekken – er voor kiest om ook een bestaan in Nederland te willen voortzetten los van haar ouders. Dat haar ouders onder deze omstandigheden bij toekenning van een verblijfsrecht aan eiseres dus ook aanspraak zullen kunnen maken op een verblijfsvergunning is allerminst zeker en mag er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet toe leiden dat de uitkomst van de belangenafweging bij voorbaat vaststaat.
11. Gelet op het voorgaande berust de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM niet op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding.