ECLI:NL:RBDHA:2025:18814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake voortduren van de maatregel van bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en geboren is op [datum] 2005, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 25 april 2025 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 9 oktober 2025. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer verstrekken aan vreemdelingen zonder documenten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen die zijn stelling konden onderbouwen. Bovendien wees de rechtbank op de verplichting van eiser om actief mee te werken aan zijn uitzetting, wat hij niet deed. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat er geen redelijk zicht op uitzetting was en dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 9 oktober 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 augustus 2025 op het laatste vervolgberoep van eiser volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt – 19 augustus 2025 - rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is naar Algerije. De Algerijnse autoriteiten verstrekken namelijk geen laissez-passer (lp) aan vreemdelingen die niet over documenten beschikken. Eiser stelt daarnaast dat verweerder ten onrechte geen kenbare belangenafweging heeft uitgevoerd.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk zicht op uitzetting is. Uit de jurisprudentie volgt dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat specifiek voor hem geen sprake is van zicht op uitzetting. Eisers stelling dat de Algerijnse autoriteiten geen lp’s verstrekken aan vreemdelingen die niet beschikken over documenten, is niet onderbouwd. Daarbij wijst de rechtbank ook op eisers plicht om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 16 september 2025 volgt dat hij hier geen invulling aan geeft: eiser verklaart geen vrijwilligersbrief te willen schrijven aan de Algerijnse ambassade.
6. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen kenbare belangenafweging heeft uitgevoerd, slaagt niet. Verweerder dient zes maanden na de start van de inbewaringstelling een kenbare verzwaarde belangenafweging uit te voeren. Bij het sluiten van het onderzoek in deze zaak duurde de bewaring van eiser nog geen zes maanden, zodat een verzwaarde belangenafweging nog niet aan de orde is. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast, is de rechtbank van oordeel dat het eerder geconstateerde onttrekkingsrisico [2] onverminderd aanwezig is en niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel toe te passen.
7. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7993.