ECLI:NL:RBDHA:2025:18859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
25/4938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv in een medische uitkeringszaak

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep had ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een besluit van 3 juli 2024. In dat besluit had het Uwv bepaald dat eiser niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv had niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiser stelde het Uwv op 2 mei 2025 in gebreke, maar er was geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de beslistermijn was overschreden. De rechtbank bepaalde dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser had ook recht op terugbetaling van het griffierecht van € 53,-. De rechtbank benadrukte dat in gevallen waar een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv een termijn van zes weken moet krijgen voor de medische beoordeling, gevolgd door drie weken voor het nemen van een besluit. De rechtbank concludeerde dat het Uwv binnen de gestelde termijnen moest handelen, gezien de structurele problemen met het aantal beschikbare verzekeringsartsen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4938
uitspraak van de enkelvoudige kamer van donderdag 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 3 juli 2024 heeft het Uwv bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser heeft op 5 augustus 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiser heeft op 20 juli 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
1.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft het Uwv op 2 mei 2025 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het Uwv op 6 mei 2025 zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het Uwv alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Het Uwv heeft op 2 juli 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat het Uwv nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te gelasten binnen twee weken, dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn een besluit bekend te maken.
4.3.
Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijn is overschreden ten gevolge van het tekort aan verzekeringsartsen en de als gevolg daarvan hoge en nog steeds oplopende werkvoorraad.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt het Uwv een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [2]
4.6.
Indien het Uwv blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Het Uwv krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [3]
5. In dit beroep heeft het Uwv in het verweerschrift aangegeven dat het bezwaarschrift met voorrang wordt afgehandeld. Het is de rechtbank niet gebleken dat bekend is wanneer de medische beoordeling zal plaatsvinden. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat het binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. De rechtbank stelt vast dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- in overeenstemming is met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit dossier van dit beleid af te wijken. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat eiser zelf beroep heeft ingesteld en de rechtbank niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het Uwv op om uiterlijk binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J. Bronsveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
4.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd.