ECLI:NL:RBDHA:2025:18909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Egyptische vreemdeling en de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 20 juli 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 5 september 2025. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Egypte was, omdat er geen respons was ontvangen van de Egyptische autoriteiten op een eerder verzonden verzoek. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelde en dat er geen reden was om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de minister enige tijd gegund mocht worden om de resultaten van het verzoek aan de liaison officer af te wachten en dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

1. De minister heeft op 20 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 8 oktober 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 september 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 september 2025.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat op 14 oktober 2024, bijna een jaar geleden, een lp [3] naar de Egyptische autoriteiten is verzonden. Ondanks meerdere keren te hebben gerappelleerd is er geen enkele respons ontvangen en is ook nog steeds geen lp afgegeven. De minister heeft tijdens de vorige zitting aangegeven dat aan een liaison officer in Egypte zal worden gevraagd om een nader identiteits- en nationaliteitsonderzoek naar eiser te doen, maar ook hierop is nog geen enkel resultaat naar voren gekomen. Eiser verwacht dan ook niet dat de Egyptische autoriteiten een lp zullen afgeven. Daarom is er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn, aldus eiser. Ook voert eiser aan dat hij psychisch zwaar leidt onder het voortduren van de bewaring. Zijn gezondheidsklachten zijn alleen maar erger geworden. Eiser is bereid om zich aan vreemdelingentoezicht te onderwerpen en zal zich ook aan een eventuele meldplicht houden. Eiser meent dan ook dat het opleggen van een lichter middel in de rede ligt.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting naar Egypte binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank verwijst in dat kader naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 november 2024 [4] , waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Egypte niet ontbreekt. De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Niet is gebleken dat de Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. De omstandigheid dat er nog geen resultaten bekend zijn met betrekking tot het verzoek gericht aan de liaison officier om een identiteitsonderzoek te verrichten, maakt niet dat daarmee zicht op uitzetting ontbreekt. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Egyptische autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister enige tijd worden gegund om de resultaten van het aan de liaison officer gerichte verzoek af te wachten.
6. Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 25 september 2025 schriftelijk is gerappelleerd bij de Egyptische autoriteiten. Ook heeft op 1 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
7. De rechtbank heeft in de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak ook geoordeeld dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in onderhavige procedure ook geen redenen naar voren gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. Ook oordeelt de rechtbank dat uit de stelling van eiser, dat zijn gezondheidsklachten door de duur van de vreemdelingenbewaring erger zijn geworden, zonder nadere onderbouwing niet blijkt dat de beschikbare zorg in detentie voor hem niet toereikend is. Ook is niet gebleken dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat zijn medische situatie door gebrek aan zorg zou verslechteren. [5]

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.