ECLI:NL:RBDHA:2025:18910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en voortduren van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 13 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van een eerder onderzoek op 5 september 2025. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Algerijnse autoriteiten niet hadden gereageerd op een verzoek om een laissez-passer (lp). Hij voerde aan dat hij leed onder de gevolgen van de bewaring en vroeg om een lichter middel. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was en dat de minister voortvarend handelde. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47775

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

1. De minister heeft op 13 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 8 oktober 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 september 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 september 2025.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat op 5 februari 2025, bijna acht maanden geleden, een lp [3] naar de Algerijnse autoriteiten is verzonden. Ondanks meerdere keren te hebben gerappelleerd is er geen enkele respons ontvangen en is ook nog steeds geen lp afgegeven. Eiser verwacht dan ook niet dat de Algerijnse autoriteiten een lp zullen afgeven. Daarom is er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn, aldus eiser. Ook voert eiser aan dat hij steeds meer leidt onder het voortduren van de bewaring. Hij heeft slaapproblemen en psychische klachten gekregen. Nu er geen zicht op uitzetting is, dienen bij de afweging van alle belangen de belangen van eiser te prevaleren. Eiser is bereid om zich aan vreemdelingentoezicht te onderwerpen en zal zich ook aan een eventuele meldplicht houden. Eiser meent dan ook dat het opleggen van een lichter middel in de rede ligt.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De Afdeling [4] heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat. [5] De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. Ook acht de rechtbank van belang dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Algerijnse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister enige tijd worden gegund om de resultaten van de lp-aanvraag af te wachten.
6. Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 16 september 2025 en 25 september 2025 schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Ook heeft op 17 september 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
7. De rechtbank heeft in de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak ook geoordeeld dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in onderhavige procedure geen redenen naar voren gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser alsnog een lichter middel op te leggen. Verder oordeelt de rechtbank dat uit de stelling van eiser, dat hij medische en psychische klachten heeft gekregen door de duur van de vreemdelingenbewaring, zonder nadere onderbouwing niet blijkt dat de beschikbare zorg in detentie voor hem niet toereikend is. Ook is niet gebleken dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat zijn medische situatie door gebrek aan zorg zou verslechteren. [6]

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, bevestigd in de uitspraak van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.