Overwegingen
1. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld om zijn terugkeer naar Marokko voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft meerdere gronden die zijn opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen betwist en stelt zich tevens op het standpunt dat het de vraag is of zicht op uitzetting naar Marokko bestaat omdat algemeen bekend is dat de Marokkaanse autoriteiten niet, dan wel zeer traag reageren op lp-aanvragen die betrekking hebben op ongedocumenteerde Marokkaanse onderdanen. Eiser heeft tevens verzocht om de toepassing van een lichter middel. Eiser heeft in zijn bewaringsgehoor aangegeven te kampen met medische problematiek en door de arts te zijn geïnformeerd dat een medische ingreep moet plaatsvinden voordat hij kan terugkeren naar Marokko.
4. Verweerder heeft gereageerd op de beroepsgronden en heeft aangegeven de maatregel rechtmatig te achten. Verweerder heeft op vragen van de rechtbank desgevraagd aangegeven dat eiser binnenkort een afspraak bij een ziekenhuis heeft en vanuit bewaring in staat zal worden gesteld om naar die afspraak te gaan. Verweerder heeft tevens om te voldoen aan het verzoek van de rechtbank de navolgende gegevens over terugkeerprocedures tussen 1 januari 2025 en 1 oktober 2025 vanuit bewaring naar Marokko verstrekt, waarbij verweerder heeft aangegeven dat op deze korte termijn de gegevens niet konden worden gespecificeerd in gedocumenteerde/ongedocumenteerde vreemdelingen en de vraag naar opheffingen op grond van een belangenafweging niet is te beantwoorden:
- Aantal ingediende lp-aanvragen: 206
- Aantal afgegeven nationaliteitsbevestigingen: 119
- Aantal verstrekte lp’s: 129
- Aantal uitzettingen die met behulp van een lp hebben plaatsgevonden: 79
Verweerder heeft tevens aangegeven dat de Marokkaanse autoriteiten geen presentaties in persoon meer vereisen alvorens tot de afgifte van een lp over te gaan.
5. De rechtbank heeft ter zitting met partijen de rechtmatigheidsaspecten van de maatregel besproken en heeft ambtshalve de arresten Bouskoura en Adrar aan de orde gesteld. De rechtbank zal de maatregel opheffen en eiser in vrijheid stellen en motiveert dit als volgt.
6. Eiser is op 9 juli 2025 in bewaring gesteld ter fine van terugkeer naar Marokko. Deze maatregel is opgeheven omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend op 14 juli 2025. Eiser is niet in vrijheid gesteld, maar aansluitend aan de opheffing op 15 juli 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bij uitspraak van 26 september 2025 het beroep tegen de kennelijk ongegrondverklaring van deze aanvraag ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2025:18262). De op 15 juli 2025 opgelegde maatregel is gelet op deze uitspraak opgeheven en eiser is aansluitend in bewaring gesteld op grond van de in de onderhavige procedure te toetsen maatregel. 7. De ‘asielgrondslag’ van de op 15 juli 2025 opgelegde maatregel is, ook volgens verweerder, op 26 september 2025 komen te vervallen. De rechtbank heeft verweerder op het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 in de zaak Bouskoura (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C‑387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868) en de einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16568) gewezen en gevraagd of er een verklaring is voor het tijdsverloop tussen het vervallen van de grondslag en het laten voortduren van die onrechtmatig geworden eerdere maatregel tot de oplegging van de thans te toetsen maatregel. 8. Verweerder heeft aangegeven geen verklaring voor het tijdsverloop te hebben. Uit ‘het systeem’ blijkt dat de regievoerder op 29 september 2025 op de hoogte is geraakt van de uitspraak van de rechtbank van 26 september 2025 en toen de KMar heeft verzocht om de maatregel om te zetten en de KMar dit vervolgens op 1 oktober 2025 heeft gedaan.
9. De rechtbank overweegt dat indien de grondslag aan een maatregel ontvalt, verweerder gehouden is om ofwel meteen tot invrijheidstelling over te gaan, ofwel voortvarend te onderzoeken wat de verblijfspositie van de vreemdeling is en na te gaan of het opleggen van een opvolgende maatregel op een andere grondslag noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. De rechtbank heeft eerder overwogen dat ‘het omzetten van een maatregel’, welke terminologie ook in de onderhavige procedure is gebezigd, geen blijk geeft van dit juridische kader. De rechtbank heeft ook eerder overwogen dat de omstandigheid dat de grondslag op een vrijdag komt te ontvallen, niet betekent dat pas op de daaropvolgende maandag hoeft te worden onderzocht of een opvolgende maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:22288). Indien verweerder derdelanders in de weekenden in bewaring houdt, zal ook in de weekenden met dezelfde voortvarendheid moeten worden gewerkt aan het bereiken van het met de maatregel beoogde doel. Mogelijke capaciteitsproblemen zijn in dit verband alleen relevant indien verweerder onverwacht met meerdere inbewaringstellingen en/of opheffingen wordt geconfronteerd. Daar is in de onderhavige procedure echter niet van gebleken. De IND en de DT&V zullen hun werkprocessen zodanig op elkaar moeten afstemmen dat indien de rechtbank uitspraak doet in de asielprocedure van een inbewaringgestelde vreemdeling, de IND de DT&V hiervan onmiddellijk in kennis stelt. Een onrechtmatig geworden maatregel moet zo spoedig mogelijk worden opgeheven. Zodra de grondslag aan een maatregel ontvalt, is er namelijk geen wettelijke grondslag voor de vrijheidsontneming. Een gebrek aan communicatie tussen uitvoeringsinstanties is dan ook geen rechtvaardiging voor het laten voortduren van een vrijheidsontneming zonder wettelijke grondslag 10. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1869), 31 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2245) en 10 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3631) volgt dat de termijn waarbinnen verweerder “de grondslag moet omzetten” twee kalenderdagen bedraagt. Deze termijn is niet wettelijk vastgelegd maar uit de Hofjurisprudentie volgt dat er geen onmiddellijke invrijheidstelling hoeft te volgen omdat dit afbreuk zou doen aan de doelstelling richtlijn 2008/115 om een doeltreffend terugkeerbeleid te voeren. Verweerder heeft na het bekend raken met de uitspraak van de rechtbank op maandag 29 september 2025 de KMar gevraagd om de maatregel ‘om te zetten’ en dit is uiteindelijk op woensdag 1 oktober 2025 gebeurd. 11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de maatregel desondanks rechtmatig is en dat indien eiser schadevergoeding wenst omdat de voorgaande maatregel een aantal dagen onrechtmatig heeft voortgeduurd, hij een volgberoep en verzoek om schadevergoeding in die procedure kan indienen.
12. De rechtbank overweegt dat de vragen van de rechtbank niet zien op het in aanmerking komen voor schadevergoeding in verband met het onrechtmatig voortduren van de voorafgaande maatregel. De rechtbank heeft de vraag aan de orde gesteld of de thans te toetsen maatregel onrechtmatig moet worden geacht omdat deze maatregel is opgelegd vanuit een situatie van onrechtmatige vrijheidsontneming. Op het moment dat verweerder de thans te toetsen maatregel heeft opgelegd wist verweerder dat eiser reeds enkele dagen onrechtmatig in bewaring werd gehouden. Verweerder was dus verplicht om eiser in vrijheid te stellen, maar heeft in plaats daarvan een opvolgende maatregel opgelegd en stelt zich thans op het standpunt dat de rechtbank niet vanwege het vanuit een onrechtmatige vrijheidsontneming in bewaring stellen op een andere grondslag tot de invrijheidstelling kan overgaan omdat dit de rechtmatigheid van de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring wordt gehouden niet regardeert.
13. De rechtbank overweegt dat het Hof in het eerdergenoemde arrest Bouskoura van 4 oktober 2024 naar aanleiding van een prejudiciële vraag van deze rechtbank en zittingsplaats over de “schottentheorie” onder meer het navolgende heeft overwogen:
41 In dat verband moet eraan worden herinnerd dat elke bewaring van een derdelander een ernstige inmenging vormt op het in artikel 6 van het Handvest verankerde recht op vrijheid, ongeacht of die bewaring nu plaatsvindt krachtens richtlijn 2008/115 in het kader van een terugkeerprocedure ten gevolge van illegaal verblijf, krachtens richtlijn 2013/33 in het kader van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, of krachtens de Dublin III-verordening in het kader van de overdracht van een persoon die om internationale bescherming verzoekt aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek [arrest van 8 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Ambtshalve toetsing van de bewaring), C‑704/20 en C‑39/21, EU:C:2022:858, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
(…)
43 Gelet op de ernst van deze inmenging in het in artikel 6 van het Handvest vastgelegde recht op vrijheid en rekening houdend met het belang van dat recht, is de bevoegdheid van de bevoegde nationale autoriteiten om een derdelander in bewaring te stellen strikt afgebakend. Een bewaringsmaatregel kan dus alleen worden bevolen of verlengd met inachtneming van algemene en abstracte regels waarin de voorwaarden en de wijze van toepassing ervan zijn vastgelegd [arrest van 8 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Ambtshalve toetsing van de bewaring), C‑704/20 en C‑39/21, EU:C:2022:858, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
44 Wanneer blijkt dat niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring die zijn geformuleerd in richtlijn 2008/115, richtlijn 2013/33, de Dublin III-verordening en de bepalingen van nationaal recht ter uitvoering daarvan, moet voorts de betrokkene onmiddellijk worden vrijgelaten, zoals de Uniewetgever overigens in artikel 15, lid 2, vierde alinea, en lid 4, van richtlijn 2008/115 en artikel 9, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2013/33 expliciet aangeeft [arrest van 8 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Ambtshalve toetsing van de bewaring), C‑704/20 en C‑39/21, EU:C:2022:858, punt 79].
(…)
52 Wat voorts de mogelijkheid betreft om de bewaring van een derdelander te handhaven, heeft het Hof geoordeeld dat afbreuk zou worden gedaan aan deze doelstelling van richtlijn 2008/115, indien de lidstaten niet zouden kunnen voorkomen, middels een vrijheidsontneming, dat een van illegaal verblijf verdachte persoon onderduikt nog voordat zijn situatie kon worden opgehelderd (zie in die zin arrest van 6 december 2011, Achughbabian, C‑329/11, EU:C:2011:807, punt 30).
53 In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van een maatregel tot bewaring van een persoon die om internationale bescherming verzoekt, welke maatregel op basis van de Dublin III-verordening is vastgesteld met het oog op de overdracht van die persoon aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek, in beginsel geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van een latere, op basis van richtlijn 2008/115 vastgestelde maatregel tot bewaring van die persoon, die ononderbroken in bewaring is gehouden en niet langer de status heeft van persoon die om internationale bescherming verzoekt, maar thans als illegaal verblijvende derdelander kan worden aangemerkt. Bijgevolg is de bevoegde rechterlijke autoriteit niet verplicht om deze persoon onmiddellijk in vrijheid te stellen op de enkele grond dat een eerdere, op basis van de Dublin III-verordening vastgestelde bewaringsmaatregel onrechtmatig is geworden.
54 Hoe dan ook moet erop worden gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de handhaving van een vrijheidsontnemende maatregel, wil deze in overeenstemming zijn met het doel om de betrokkene tegen willekeur te beschermen, onder meer inhoudt dat bij de uitvoering van de vrijheidsontnemende maatregel geen sprake mag zijn van enige kwade trouw of misleiding door de autoriteiten, dat die in overeenstemming moet zijn met het doel van de beperkingen die door de desbetreffende alinea van artikel 5, lid 1, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn toegestaan en dat er een verband is tussen de grond die wordt aangevoerd en de vrijheidsontneming in kwestie (zie in die zin arrest van 15 februari 2016, N., C‑601/15 PPU, EU:C:2016:84, punt 81).
14. Het Hof heeft op 4 oktober 2024 in het arrest Bouskoura dus -kort gezegd- het Unierecht aldus uitgelegd dat de schottentheorie niet onverenigbaar is met het Unierecht, maar heeft hierbij ook nader geduid dat dit niet mag leiden tot willekeur.
15. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 3 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:20144) onder meer het navolgende overwogen: 14. De rechtbank overweegt hierbij dat “kwade trouw” niet steeds betekent dat verweerder de vreemdeling “willens en wetens onrechtmatig in bewaring houdt”. Er is dus geen opzet op het onrechtmatig voortduren van de vrijheidsontneming vereist om van een willekeurige vrijheidsontneming te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat de autoriteiten die bevoegd zijn om bij wijze van administratieve maatregel het recht op vrijheid tijdelijk te ontnemen, op de hoogte moeten zijn van alle rechtmatigheidsvereisten die aan deze administratieve vrijheidsontneming worden gesteld in wetgeving en in jurisprudentie. Dit geldt niet alleen voor de rechtmatigheidsvereisten voor de oplegging van de maatregel, maar ook voor de rechtmatigheidsvereisten van het laten voortduren van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Indien de grondslag van de maatregel is komen te vervallen en de maatregel dus niet meer kan strekken om het doel waarvoor de maatregel is opgelegd te verzekeren, dient die maatregel -zo spoedig mogelijk- te worden opgeheven. Indien verweerder wil onderzoeken of de vreemdeling in bewaring kan worden gehouden ter fine van een ander doel en dus op een andere grondslag, dient verweerder dit ook steeds zo spoedig mogelijk te doen. Verweerder heeft dus een zeer beperkte periode om een vreemdeling in bewaring te houden op een vervallen grondslag en te onderzoeken of een opvolgende maatregel moet worden opgelegd en daarmee te voorkomen dat de vrijheidsontneming onrechtmatig wordt. Het is dus niet zo, zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de eerdergenoemde uitspraak van 11 oktober 2024, dat verweerder steeds twee dagen heeft, die zonder meer kunnen verstrijken zonder de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming te regarderen. Verweerder zal onder omstandigheden dan ook gehouden zijn om uit te leggen welke handelingen hij heeft verricht in de periode tussen het vervallen van de grondslag van de voorgaande maatregel en het opleggen van de maatregel die van kracht is op het moment dat de rechter de rechtmatigheid van de vrijheid beoordeelt.
15. Indien verweerder de vreemdeling niet in vrijheid stelt en niet voldoet aan het zo spoedig mogelijk en in ieder geval op de tweede dag na het vervallen van de grondslag, opleggen van een opvolgende maatregel en er hiervoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, zal de rechtbank nagaan of dit betekent of sprake is van willekeurige detentie waartegen de rechter de vreemdeling moet beschermen om een doeltreffende voorziening in rechte te kunnen bieden en dus (zelf) te voldoen aan artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat het in aanmerking brengen voor een hogere schadevergoeding niet volstaat als effectief rechtsmiddel en niet volstaat als genoegdoening indien de vreemdeling willekeurig in detentie is gehouden.
16. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen omstandigheden naar voren gebracht die het tijdsverloop verklaren of die redengevend zijn om het tijdsverloop aan eiser toe te rekenen. Er is dus niet gebleken van bijzondere omstandigheden die er aan in de weg hebben gestaan om eiser de dag nadat de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag heeft gedaan of de dag daaropvolgend te horen over een mogelijk op te leggen opvolgende maatregel. De rechtbank overweegt dat voor zover de regievoerder op maandag 29 september 2025 op de hoogte raakt van de uitspraak van vrijdag 26 september 2025, aanstonds duidelijk moet zijn dat eiser zaterdag 27 en zondag 28 september zonder wettelijke grondslag in bewaring is gehouden. De regievoerder had zich hiervan rekenschap moeten geven en diezelfde maandag 29 september 2025 eiser moeten (laten) horen om te onderzoeken of het opleggen van een opvolgende maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig was. Indien ter zitting zou zijn gebleken dat de regievoerder zich had gerealiseerd dat niet zonder meer twee dagen ter beschikking stonden om een mogelijk nieuwe maatregel op te leggen en zich had ingespannen om eiser die dag te horen, zou de rechtbank wellicht tot een andere uitspraak zijn gekomen.
17. Verweerder heeft altijd de zogenoemde ‘schottentheorie’ onderschreven en op grond daarvan zich doorgaans op het standpunt gesteld dat de bewaringsrechter een vreemdeling niet in vrijheid mag stellen als de maatregel op grond van waarvan de vreemdeling ten tijde van de rechtmatigheidscontrole door de rechtbank in bewaring wordt gehouden rechtmatig is. Dit standpunt is gelet op het arrest Bouskoura in beginsel niet onverenigbaar met het Unierecht. Verweerder dient zich dan echter ook indachtig de schottentheorie te realiseren dat indien een reeks van twee of meerdere maatregelen aaneensluitend worden opgelegd, dit niet kan worden beschouwd als één grote periode van vrijheidsontneming. Doordat er ‘schotten’ tussen de maatregel staan, dient verweerder ook adequaat te handelen als een ‘schot’ wordt geplaatst omdat de grondslag aan de maatregel vervalt.
18. In de onderhavige procedure is niet erg waarschijnlijk dat indien de maatregel op 27 of 28 september 2025 zou zijn opgelegd, aanzienlijk eerder een lp zou zijn verkregen en de tenuitvoerlegging van deze bewaringsmaatregel daarom korter zou hebben geduurd. Een lp was immers reeds gedurende een van de voorgaande maatregelen aangevraagd en verweerder kan gedurende de tenuitvoerlegging van deze maatregel weinig andere uitzettingshandelingen verrichten dan het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren op de lp-aanvraag. Verweerder dient evenwel in zijn handelen te laten zien dat verweerder ervan doordrongen is dat elk ‘schot’ een nieuwe juridische situatie doet ontstaan en dit voor verweerder verplichtingen meebrengt. Indien verweerder, zoals in de onderhavige procedure, in wezen zonder zich hiervan rekenschap te geven ‘gewoon twee dagen denkt te hebben’, wellicht omdat de werkweek op maandag begint, merkt de rechtbank dit aan als willekeurige detentie zoals bedoeld in het arrest Bouskoura. De rechtbank overweegt dat het in aanmerking brengen voor een hogere schadevergoeding in de onderhavige procedure niet volstaat als effectief rechtsmiddel en niet volstaat als genoegdoening zodat de rechtbank de maatregel daarom zal opheffen. De rechtbank wijst er hierbij op dat het arrest Bouskoura een jaar geleden gewezen is en de vaste Afdelingsjurisprudentie over de ‘termijn voor het omzetten van een maatregel’ ook al geruime tijd bekend is bij verweerder. Verweerder heeft dus tijd genoeg gehad om zijn werkwijze bij het opleggen van opvolgende maatregelen hieraan aan te passen en zal hier dus alert op moeten worden indien verweerder wil voorkomen dat door onachtzaamheid aan zijn zijde deze opvolgende maatregelen worden opgeheven in plaats van dat zijn standpunt dat schadevergoeding in een procedure van een voorgaande maatregel kan worden verkregen steeds zal worden gehonoreerd. Dit moet dus simpel gezegd beter.
19. Omdat de actuele maatregel vanuit een te lang voortdurende onrechtmatige vrijheidsontnemende situatie is opgelegd, is de maatregel reeds hierdoor van aanvang af onrechtmatig. De andere rechtmatigheidsaspecten behoeven geen nadere beoordeling omdat deze de maatregel niet alsnog rechtmatig kunnen maken. De rechtbank merkt wel op dat eiser heeft aangegeven dat hij al eerder een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 wilde indienen. Gemachtigde van eiser verkeerde in de veronderstelling dat er geen medisch dossier van eiser beschikbaar was. Ter zitting is gebleken dat dit wel het geval is en ook in het DTC zijn medische gegevens beschikbaar. Het is immers de inrichtingsarts die heeft bewerkstelligd dat de benodigde medische interventie thans is gepland. De rechtbank gaat er van uit dat gemachtigde van eiser contact op zal nemen met de medische dienst van het DTC om het patiëntenjournaal en informatie over deze afspraak op te vragen, zodat eiser behandeld kan worden voor de klachten die hij reeds gedurende lange termijn heeft en zodat eiser kan worden ondersteund in het indienen van een aanvraag voor uitstel van vertrek.
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd en onrechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank zal eiser in aanmerking voor schadevergoeding brengen voor de periode dat eiser op grond van de te toetsen maatregel onrechtmatig in bewaring is gehouden. Het is aan eiser om zich tot verweerder te wenden indien hij in aanmerking wenst te komen voor schadevergoeding van 27 september 2025 tot en met 30 september 2025. Eiser maakt aanspraak op een bedrag van € 1.500,- omdat hij in verband met de tenuitvoerlegging van de op 1 oktober 2025 opgelegde maatregel 15 dagen onrechtmatig in bewaring is gehouden.
21. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken en zal de hoogte hiervan baseren op standaardmatig gehanteerde punten en bedragen.
22. Beslist wordt als volgt.