ECLI:NL:RBDHA:2025:18962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit en voortduren van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van eiser, een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was oorspronkelijk opgelegd op 28 maart 2025 en op 22 september 2025 verlengd met maximaal twaalf maanden. Eiser heeft op 26 september 2025 beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de voortduren van de maatregel gelijkgesteld kan worden met een door eiser ingesteld beroep. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 7 oktober 2025 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek is overschreden, wat betekent dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel niet spoedig heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 5 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voortduren van de maatregel van bewaring met ingang van 11 oktober 2025 onrechtmatig is, omdat de rechtbank uiterlijk op 10 oktober 2025 uitspraak had moeten doen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven met ingang van 14 oktober 2025 en heeft een schadevergoeding van € 400 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 907, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de maatregel van bewaring zijn voldaan, maar dat de overschrijding van de termijn voor de uitspraak leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen het verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 22 september 2025 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft op 26 september 2025 tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank op 29 september 2025 van de voortduring van de maatregel van bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 7 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
2. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om gehoord te worden ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit.
4. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
5. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juli 2025. Uit de voormelde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig was. De beoordeling van de kennisgeving van het voortduren van de maatregel van bewaring ziet sinds de sluiting van voornoemd onderzoek op 23 juli 2025 tot en met 21 september 2025. Het voortduren van de bewaring is vanaf 22 september 2025 op grondslag van het verlengingsbesluit. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank merkt ambtshalve het volgende op. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Het beroepschrift tegen het verlengingsbesluit is op 26 september 2025 ingediend. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 3 oktober 2025 had moeten sluiten en dat uiterlijk op oktober 2025 uitspraak had moeten worden gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek echter pas op 7 oktober 2025 gesloten en pas bij deze uitspraak op het beroep beslist. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
7. Het overschrijden van de termijn leidt niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de bewaring. Er moet worden beoordeeld of is voldaan aan het vereiste van een spoedige beoordeling door een rechter als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM. [2] [3]
8. Vastgesteld wordt dat er tussen de ontvangst van het beroepschrift en de dag waarop de rechtbank uitspraak doet, een periode van 18 dagen zit. Daarnaast wordt meegewogen dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, dat de zaak zowel qua aard als complexiteit relatief overzichtelijk is en dat de termijnoverschrijdingen geheel aan de rechtbank zijn te wijten. Er is daarom geen sprake geweest van een spoedige beoordeling in de zin van artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Dit betekent dat het voortduren van de maatregel van bewaring met ingang van 11 oktober 2025 onrechtmatig is, nu de rechtbank uiterlijk op 10 oktober 2025 uitspraak had moeten doen.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring eerder dan 11 oktober 2025 onrechtmatig was. Verweerder heeft de bewaring ook rechtmatig verlengd met ten hoogste van twaalf maanden.
10. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de wettelijke voorwaarden voor de verlenging is voldaan. Vaststaat dat, zoals in het verlengingsbesluit is opgemerkt, eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en niet meewerkt aan de verkrijging daarvan. Uit het dossier blijkt dat verweerder maandelijks rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten. Verder blijkt hieruit dat de afdeling DIA [4] van de Dienst Terugkeer en Vertrek op 16 september 2025 extra heeft gerappelleerd over eisers lp [5] -aanvraag bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije. Verweerder heeft dan ook redelijke inspanning geleverd voor het verkrijgen van documentatie. Verweerder werpt eiser daarnaast terecht tegen dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting, zodat er reeds hierom een grond voor verlenging van de bewaring bestaat. Uit het dossier blijkt dat eiser zelf geen inspanningen heeft verricht met het oog op zijn uitzetting of om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen. Eiser is op 8 juli 2025 gepresenteerd bij de Algerijnse vertegenwoordiging. Hij is weliswaar verschenen, echter heeft eiser toen aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan zijn vertrek. Op 9 september 2025 is eiser in kennis gesteld van het voornemen om de maatregel te verlengen. Daarbij heeft eiser ook aangegeven dat hij niet zal meewerken en dat de Dienst Terugkeer en Vertrek het zelf moet uitzoeken. Daarnaast heeft eiser in meerdere vertrekgesprekken aangegeven niet te willen terugkeren naar Algerije. Gelet hierop heeft verweerder terecht overwogen dat, ondanks zijn redelijke inspanningen, de nodige documentatie op zich laat wachten en dat eiser geen medewerking verleent aan zijn vertrek.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het verlengingsbesluit verwijst naar de gronden van bewaring zoals opgenomen in de maatregel van 28 maart 2025. Eiser heeft de gronden niet bestreden. Niet is gebleken dat deze gronden, die eerder al door de rechtbank zijn getoetst, zich niet langer voordoen. [6] Gelet hierop bestaat nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden gezegd dat de (verdere) bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is.
12. Verweerder heeft in het verlengingsbesluit voldoende gemotiveerd dat het zicht op uitzetting van eiser naar Algerije niet ontbreekt. De omstandigheid dat de presentatie van eiser aan de Algerijnse autoriteiten nog niet heeft geleid tot de afgifte van een lp, zoals eiser aanvoert, betekent niet dat niet langer zicht bestaat op uitzetting naar Algerije. Uit het verslag van de presentatie volgt dat eiser daar heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Algerije en dat de diplomatiek vertegenwoordiger heeft aangegeven dat de lp-aanvraag in onderzoek blijft. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat eiser zijn volledige medewerking verleent aan zijn terugkeer naar Algerije, maar dat een concreet zicht op uitzetting binnen redelijke termijn desondanks ontbreekt.
13. De gronden van het beroep tegen het voortduren van de bewaring zijn gelijkluidend aan de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen het verleningsbesluit. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat die gronden niet slagen.
17. Gelet op wat in rechtsoverweging 8 is overwogen is het beroep gegrond. De maatregel van bewaring is met ingang van 11 oktober 2025 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van vandaag, 14 oktober 2025.
18. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 400.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedragen van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ4867.
4.Directie Internationale Aangelegenheden.
5.Laissez-passer.
6.Zie uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 10 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6004.